Godsbewijzen
genoeg!
Blind
geloof is nergens voor nodig. Godsbewijzen
helpen de logici een handje. De Veda leert:
'Religie zonder filosofie is sentiment, of
soms zelfs fanatisme en filosofie zonder
religie is theoretische speculatie'.
Godsbewustzijn is een zuiver op God gerichte
wetenschap en heeft daarom niets met beide
classificaties te maken. De Vedische logica
(nyaay) kent vele godsbewijzen, waarvan de 4
voornaamste hieronder wordt
beschreven.
1
A Horloge en horlogemaker - het
teleologisch godsbewijs
Achter ieder
horloge zit een horlogemaker. Dit geldt
eveneens voor alle andere menselijke
uitvindingen. Maar ook de bloemen, de dieren
en het zonnestelsel geven ons tal van
aanwijzingen voor het bestaan van een
Super-Horlogemaker. Zoals een schilder zijn
intelligentie nodig heeft om een bloem te
schilderen, zo is er ook intelligentie nodig
voor het maken van de echte bloem. Het
teleologisch godsbewijs stelt dat God de
schepper van de materiële en spirituele
wereld is. (Van Dale woordenboek: Teleologie:
leer dat de schepping - bij uitbreiding: elk
verschijnsel - op één doel is
gericht, leer van de immanente
finaliteit).
Scheppingskracht
wijst op een persoon die energieën
bestuurt, orde schept, atomen rangschikt en
op hun plaats houdt, en die de melkwegen en
planetenstelsels doet zweven. God is een
persoon: niet alleen omdat Hij schept, maar
ook omdat Hij leeft, denkt, voelt, wil,
bemint, muziek speelt en Zich anderzijds
kostelijk vermaakt net als een persoon in
deze wereld, maar Zijn activiteiten van
vermaak zijn transcendentaal.
B
De oorzaakloze oorzaak - het kosmologisch
godsbewijs (ayodjan en dhrti) of beweging en
instandhouding
U heeft een
vader. Uw vader heeft een vader, die had weer
een vader. De vader die Zelf geen vader nodig
heeft gehad om te bestaan, die allereerste
Vader heet God. Dit is de essentie van het
kosmologisch godsbewijs: het bewijst het
bestaan van een eerste oorzaak (een Persoon)
van de verschillende reeksen van oorzaken en
gevolgen. Activiteit en beweging hebben een
uiteindelijke oorzaak, die op zichzelf staat
en onafhankelijk is. Buiten het geheel van
activiteit en beweging moet iets bestaan dat
in rust is en dat zelf niet veroorzaakt is.
Dit principe heeft betrekking op de
activiteiten in de lichamen van de ziel en
ook op de beweging en omwenteling van het
heelal. En dat is dan God.
Er moet iets zijn
wat onbeweeglijk is waartegen het bewegende
lichaam zich kan afzetten om in beweging te
komen. Zou dit onbeweeglijke altijd meegeven
- bijvoorbeeld bij muizen die door fijn zand
proberen te lopen of een berg graan trachten
te beklimmen - dan zou niets vooruit kunnen
komen en zou er bijvoorbeeld geen sprake
kunnen zijn van lopen als de aarde niet op
haar plaats bleef. Op dezelfde manier zou er
ook geen sprake kunnen zijn van vliegen of
zwemmen als de lucht of de zee geen tegendruk
zouden uitoefenen. Maar in al deze gevallen
is het zo dat het element dat tegendruk
uitoefent en het wezen dat beweegt
noodzakelijkerwijs van elkaar moeten
verschillen. Met andere woorden, het
onbeweeglijke element mag geen deel uitmaken
van dat wat beweegt, anders zal dit laatste
niet in beweging komen.
Dat wat de
materie in beweging zet mag geen deel
uitmaken van of zich bevinden in de materie.
Wie zich niet in een boot bevindt, kan deze
boot gemakkelijk in beweging brengen wanneer
hij haar een duw geeft door de vaarboom tegen
de mast of een ander onderdeel aan te zetten.
Maar iemand die zich in de boot zelf bevindt
en hetzelfde probeert te doen, krijgt de boot
niet in beweging. Geen Vayu of Indra krijgt
dit gedaan zolang hij van binnenin de boot
blaast. (Zoals ze inderdaad op schilderijen
zijn afgebeeld, de adem uit zichzelf stotend,
of waarin ze een energie op een andere manier
wegslingeren of wegduwen - in werkelijkheid
doen ze dit door hun siddhi's, hun mystieke
krachten). Als Vayu een stofwolk in de lucht
houdt, dan kan hij niet op die stofwolk
steunen. Op dezelfde manier staat de
Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die de
materiële atomen in een heel klein
gebied van de onmetelijke spirituele hemel op
hun plaats houdt, ook buiten de
materiële dimensie.
De eerste oorzaak
is dus een persoon. Elke andere eerste
oorzaak is onmogelijk, zoals bijvoorbeeld de
Big Bang, of de Leegte of Het Absolute Licht,
die nooit orde kunnen scheppen.
Bhagwaan betekent
de hoogste persoon. Net zoals in een
leslokaal, te midden van studenten, de leraar
de hoogste persoon is. Op dezelfde manier is
er in een staat een hoogste persoon, de
president of de premier. Zo zul je overal een
hoogste persoon aantreffen. Zonder een
hoogste, orders gevend persoon, kan er niets
bestuurd worden. Dit is een eeuwig en
onvermijdelijk gegeven
2
Het bewijs van het vedische woord
(Veda-vakya)
De kennis van de
Veda is perfect. De Veda moet een onfeilbare
oorzaak hebben. Gewone stervelingen hebben
slechts beperkte kennis, autoriteit en macht
en kunnen de Veda's niet hebben gemaakt. De
Volmaakte auteur van de Veda is
God.
3
Het ontologische bewijs
(Van Dale
woordenboek: ontologie: leer van de algemene
eigenschappen der dingen, leer van de
onderwerpen van het menselijk denkvermogen).
Woorden dienen als naam voor of verwijzen
naar iets bestaands. In de gevallen van een
vierkante cirkel of een bloem in de lucht
groeiend of een paard met vleugels geldt dat
de componenten in ieder geval bestaan. Er
zijn vierkante dingen en er zijn cirkels, er
is de lucht en er zijn bloemen, er zijn
paarden en er zijn vleugels. Zo ook verwijst
het woord God naar de volmaakt Goede, de
Grote of Grootse of Grootste, de schepper,
instandhouder en vernietiger (in het Engels:
God or G-o-d: Generator, Operator,
Destroyer), de Lichtstralende buiten de
duisternis van de materie, de
Aanbiddelijke.
4
Het morele bewijs (karma)
Er moet een God
zijn omdat er een wet is van karma, aktie en
reaktie: Het genot of lijden van de reacties
van een activiteit komt van de karmi, degene
die de activiteit doet en niet ergens anders.
Er moet een moreel kosmisch bestuur
zijn.
Nu,
wat leren de Vedanta sutra's en de
Upanishaden?
Het boek de
Vedanta-sutra, de samenvatting van alle
Veda's, de tijdloze wijsheid van India,
begint met het vers: "athato brahma jijnasa",
dat wil zeggen een mens moet zich afvragen:
"waarom is alles er, waarom is het zoals het
is?"
Het bestaan is
een mysterie. Het is er. Niet-zijn kan niet,
je kan geen plaats vinden waar "niets" is.
"Niets" bestaat niet. Waarom is het dan zo?
Is dit de best mogelijke wereld? We
verwachten en willen perfectie. Wat is
perfectie? Sat-chit-anand: eeuwigheid, kennis
en gelukzaligheid en
Aisvaryaya samagrasya viryasya yasasah
sriya jnana-vairagyayas caiva sannam bhaga
itingana
"De Allerhoogste Persoonlijkheid die alle
rijkdom, alle kracht, alle roem, alle
schoonheid, alle kennis en alle onthechting
bezit, wordt Bhagwaan genoemd."
We willen
liefdesuitwisselingen met iemand die volmaakt
is, in een paradijselijke wereld. Is er
perfectie? Ja.
Hoe weten we dat? Volmaaktheid zien we niet
in deze wereld. Heer Boeddha zei: "Het leven
is alleen maar lijden".Deze wereld is het
ondermaanse tranendal, leert de westerse
religie. In de Shrimad Bhagwat Gieta,
hoofdstuk 8, vers 15 lezen we:
duhkhâlayam asâsvatam (deze
tijdelijke wereld is vol ellende) en in
hoofdstuk 9, vers 33: anityam asukham lokam
(deze ellendige wereld)
De Smritie leert:
srsthi-sthiti-pralaya-sadhana-saktir eka
chayeva yasya bhuvanani bibharti doerga
icchanurupam api yasya ca cestate ca
Vertaling:
Deze materiële wereld is als een
gevangenis. Het materiële lichaam is als
een kerker voor de spirituele
ziel.
Omdat we
buiten gevangenissen en kerkers altijd een
betere wereld vinden kunnen we de vraag; "is
er perfectie"?, (zie boven), met ja,
beantwoorden, maar volmaaktheid vinden we
niet in de materie. Buiten de materiële
kosmos is de wereld van Shri Shri Laksmi
Narayan.