De
hier boven beschreven Heilige Geschriften en
nog veel andere, hebben ieder een eigen
plaats in het Hindoe leven, Hindoe
geloofsleer. In het huidig tijdsbestel zijn
naast de bovengenoemde Geschriften drie grote
werken. De bekendste, belangrijke Heilige
Geschriften die de Surinaamse, Nederlandse
Hindoes als leidraad gebruiken in hun leven
zijn de Ramayan, de Shrimad Bhagwat Gieta en
de Mahabharat.
De
Ramayan
De Ramayan heeft een unieke plaats in het
leven van de Hindoes. Dit niet alleen vanwege
haar waarde als religieus boek. Het is ook
een voorbeeld voor de mensheid hoe men zijn
plicht vervullend als kind, volwassene,
echtpaar, ouders, familie, burger, staatsman
enz. naast elkaar, met elkaar en ook met
respect voor elkaar, in vrede en harmonie kan
leven en zou moeten leven. In de manier van
beschrijving is het een meesterwerk van
ongekende schoonheid. En het geeft praktisch
onderricht omtrent de vele facetten van het
leven. In de Ramayan komen onderwerpen als
Dharma- leer, Bhakti (devotie), ethiek,
moraal, zeden en gewoonten, opvoeding,
onderwijs, gezinsleven, rechten en plichten
van burgers en regeerders jegens elkaar, de
bescherming van zwakkeren, bescherming van
land en volk, welzijn van de mensheid, vrede,
veiligheid en vele andere zaken aan de orde.
Middels voorbeeldig gedrag, juiste
handelingen en het stellen van vele vragen
aan guru worden de abstracte leerstellingen
uit de Veda's, de Upanishads en velerlei
Geschriften op een praktische manier
zichtbaar gemaakt. Als de eerste schrijver
van de Ramayan worden gezien Shiva Bhagwaan,
daarna Shri Hanumaan. De eerste ontwierp het
als het ware in zijn geest, en de tweede
beschreef het op de rotsblokken, die hij
daarna in zee wierp. Voor het gros van de
mensen is Rishi Valmiki de Aadie Kawie
(oorspronkelijke schrijver/dichter) van de
Ramayan.
Het werd
geschreven in de Treta Yuga (tweede
wereldtijdperk) in het Sanskriet, de moeder
van alle talen. Hierna hebben vele anderen
hun eigen versie van de Ramayan geschreven.
Denk aan de Adhyatma Ramayan en de Kamban
Ramayan enz. Maar het populairst van allemaal
is de Ramayan geschreven door Sant
Toelsiedaas. Hij gaf zijn Ramayan de naam
RAAMCHARIETMANAS. Toelsiedaas heeft zijn
Ramayan in de Kali Yuga (laatste van de vier
wereldtijdperken- het tijdperk waarin wij nu
leven) ongeveer vijfhonderd jaar geleden,
geschreven in de taal van het volk: het
Avadhi (een dialect van Hindi). Vanaf het
moment dat de Valmiki Ramayan werd geschreven
tot de dag van vandaag, speelt de Ramayan een
bijzondere rol in het leven van de Hindoes.
De Ramayan van Valmiki heeft zeven
hoofdstukken. Zeven is een bijzonder getal in
vele culturen! Het is heel logisch opgebouwd.
De hoofdstukken werden Kaands genoemd. De
zeven Kaands zijn:
1. Baal kaand
Baal betekent kind, jeugd.
2. Ayodhya kaand
Ayodhya is de hoofdstad van waaruit Koning
Dasrath toen regeerde. Shri Raam is daar als
prins opgegroeid.
3. Aranya kaand
Aranya betekent bos, woud.
4. Kieskiendha kaand
Kieskiendha is de verblijfplaats van Koning
Bali en broer Soegrieuw. Daar in het bos
werden Shri Raam en de Dewta's die al die
tijd als apen vermomd hadden geleefd, door
Shri Hanumaan weer met elkaar in contact
gebracht.
5. Soendar kaand
6. Lanka kaand
Lanka wordt nu Sri Lanka genoemd. Daar
regeerde de wrede Koning Rawan.
7. Uttar kaand
Uttar betekent antwoord, en ook het noorden.
In dit hoofdstuk ligt de ontknoping en worden
antwoorden gegeven op vele vragen.
In de Treta
Yuga werd een groot deel van Noord-India door
de Surya Vanshi (het geslacht waarvan de zon
het symbool was) koningen gedurende vele
eeuwen geregeerd. Deze koningen waren zeer
bemind door het volk vanwege hun zeer
democratisch bestuur, hun goede rechtspraak,
hun bijzondere sociale betrokkenheid met het
volk enz. Koning Dasrath was de koning die
toen regeerde in Ayodhya. Maar elders waren
er ook zeer wrede koningen die het volk heel
erg onderdrukten. Ze werden op allerlei
manieren vernederd, waren echteloos, konden
nergens hun beklag doen. Ze moesten lijdzaam
toezien als hun bezittingen zonder opgaaf van
redenen werden ingenomen. Ze moesten ook
lijdzaam toezien hoe werd omgegaan met hun
dochters en vrouwen. Zo'n wrede koning was
Rawan, die toen in Lanka regeerde. Rawan
verbood de monniken, heiligen, gelovigen om
zichtbaar en hoorbaar God te vereren, tot God
te bidden. Hij, Rawan, de Koning van Lanka
was hun God, en allen moesten zijn bevelen
goedschiks of kwaadschiks opvolgen. Het volk
was radeloos en ze dachten zelf dat ze ook
reddeloos waren. Een gezamenlijk gebed tot de
Dewta's leverde namelijk niets op. De dewta's
verwezen hen naar Brahma. Ook hij kon hen
niet helpen en ging samen met hen naar Shiva
Bhagwaan. Maar ook Hij was niet in staat om
dit probleem in Zijn eentje op te lossen. Hij
raadde allen aan om met Hem mee te gaan naar
Vishnu Bhagwaan.
Want alleen Hij was in staat om dit op te
lossen. Gezamenlijk begonnen zij daarna op
advies van Shiva Bhagwaan ter plekke te
bidden. En wat hoorden ze ineens?
Een stem
uit de hemel riep het volgende toe: O
Moenies, heiligen, dewta's en gelovigen,
schudt de vrees voor Rawan van je af! Ik zal,
om jullie te redden uit deze situatie, en om
de wreedaards te bestraffen/vernietigen, in
de gedaante van een mens, op aarde
verschijnen. Ook mijn tweede aspect, het
vrouwelijke aspect, de Maya komt met mij mee.
Ik heb al aan de wijze Koning Manu een
belofte gedaan dat hij in zijn volgend leven
de koning van Ayodhya zal zijn. Zijn naam zal
dan Dasrath zijn. En ik zal met alle
Goddelijke eigenschappen als kind vermomd bij
hem incarneren (neerdalen). Voor de
buitenwereld zal ik een koningszoon, een
prins zijn. Ik raad jullie aan nu verder
vermomt als apen en andere dieren een
teruggetrokken leven te leiden en zich rustig
te houden.
En zo komt Vishnu
Bhagwaan, vermomd als kind op aarde. Hij koos
Kaushalya, de eerste vrouw van Dasrath als
zijn moeder. Enige momenten daarna werden nog
drie zoons geboren. De tweede vrouw
Soemintra, kreeg een tweeling, en zijn
jongste vrouw Kaykeyie kreeg
één zoon. Guru Wasiestha noemde
de eerste zoon Shri Raam (Vishnu Bhagwaan),
de tweelingzoons noemde hij Lachman en
Shatrughna en de zoon van de jongste vrouw
noemde hij Bharat. Door hun voorbeeldig
gedrag, hun respect voor jong, oud, arm, rijk
en hun betrokkenheid met de noden en
problemen van het volk, waren ze van kinds af
aan bijzonder geliefd bij ouders, ministers
en volk. Ze krijgen via de guru een zeer
uitgebreid pakket aan onderwijs Dit onderwijs
was allesomvattend. Naast theorie ook heel
veel praktijkgerichte kennis, sport, spel,
zang, zelfverdediging, yoga, kunst, cultuur,
godsdienst, maatschappelijke oriëntatie
enz. De prinsen lieten zich kennen als
voorbeeldige leerlingen.
Tijdens de
naamgeving al had guru Wasiestha voorspeld,
dat deze vier zoons met de eigenschappen van
de vier Veda's waren geboren en voorzag een
bijzondere toekomst voor hen. Hij voorzag ook
dat telkens wanneer de mensheid zal spreken
over onderwerpen als respect voor ouders,
guru's en medemens, broederliefde,
rechtschapenheid, opofferings gezindheid, de
namen van deze vier broers met veel respect
zullen worden genoemd. Maar het meest zouden
zij bekend worden als de instandhouders en
verspreiders van de Dharma. De jeugdjaren van
de vier prinsen verliepen voorspoedig. Dan
verschijnt de heilige Wieshwamietra. Hij
vraagt de koning om zijn twee zoons
toestemming te geven om met hem mee te gaan
naar zijn Aashram in het bos. Daar zouden zij
hem en zijn groep heiligen moeten beschermen
tegen demonen die hen hinderden in hun
gebedsceremonieën. Koning Dasrath moest
uiteindelijk, totaal tegen zijn zin, doch
aangespoord door zijn guru, uiteindelijk
hiermee instemmen. Shri Raam verslaat en
verjaagt de demonen. Dan neemt Wieshwamietra
hen na enige tijd mee naar het paleis van
Koning Janak van de plaats Mithila. Koning
Janak had koningen en prinsen uit verre
streken opgeroepen en uitgenodigd om deel te
nemen aan een speciale Swayambar ceremonie.
Swayambar houdt in, dat een meisje in
volledige vrijheid en uit eigen vrije wil
zelfstandig de keuze van haar aanstaande
bruidegom mag maken, nadat de kandidaten zich
hadden voorgesteld en hun kwaliteiten hadden
laten zien. Onder de vele uitgenodigden zag
men ook Rawan, die zonder uitnodiging daar
aanwezig was. Hij eiste onder bedreiging en
met geweld deel te mogen nemen aan de
ceremonie. Wieshwamietra, die door koning
Janak als heilige was uitgenodigd, werd
vergezeld door Shri Raam en Lachman. Zij
gingen daar evenwel als toeschouwers en niet
als deelnemers aan de ceremonie. Geen van de
koningen die daar aanwezig waren slaagden
erin de boog op te tillen. Ook Rawan niet!
Koning Janak was zeer teleurgesteld. Toen gaf
Wieshwamietra opdracht aan Shri Raam om de
boog kapot te trekken. Allen waren er van
overtuigd dat die kleine jongeman een
smadelijke afgang tegemoet ging. Het zou hem
nooit lukken. Als het hen niet was gelukt!
Maar voor men er erg in had tilde Shri Raam
de boog omhoog en trok hem kapot. Geschrokken
door het geluid van het kapotgaan van de
boog, keken de koningen om zich heen en zagen
tot hun verbazing en ook tot hun schrik dat
de boog was kapot getrokken! Het totale volk,
maar vooral prinses Sieta en haar ouders,
waren zeer opgelucht. De uitnodiging van
koning Janak aan koning Dasrath en zijn
verzoek om in te stemmen met het huwelijk was
snel verzonden en ook het positieve antwoord
kwam snel terug. En het was een nog grotere
verrassing dat tijdens de ontmoeting tussen
de twee koningen niet alleen het huwelijk van
Shri Raam met Sieta werd beklonken, maar
tevens die van de drie andere zoons met drie
dochters van Janaks broer.
Enige tijd na het
huwelijk besluit koning Dasrath na advies te
hebben ingewonnen van zijn guru en ministers
om nu afstand te doen van de troon. Zijn
zoon, kroonprins Shri Raam, die in alle
opzichten zeer bekwaam was en ook geliefd bij
het volk, zou hem opvolgen. De datum werd
vastgesteld. Iedereen was er bijzonder mee
ingenomen, op één persoon na.
Het was Manthara, die werkzaam was in de
hofhouding van de jongste koningin Kaykeyie,
die dit niet kon verkroppen. Maar in feite
waren het de Dewta's die Saraswatie er toe
hadden kunnen bewegen, om het verstand van
Manthara zodanig te manipuleren dat zij de
kroning probeerde te verhinderen. De Dewta's
wilden koste wat kost, verhinderen dat Shri
Raam in Ayodhya zou blijven regeren. Want
Shri Raam was op aarde in deze gedaante
geïncarneerd om de wrede koning Rawan
tot de orde te roepen/bestraffen. Daarvoor
was nodig dat hij via de bossen moest
optrekken richting Lanka, waar koning Rawan
regeerde. Manthara bleek in staat om koningin
Kaykeyie zodanig te beïnvloeden dat zij
de koning onder druk zette. Zij vroeg de
koning twee eerder door hem gedane beloftes
nu kenbaar te mogen maken. De koning vond het
goed. Ze eiste toen dat Shri Raam
onmiddellijk voor 14 jaar moest worden
verbannen naar het bos waar hij moest leven
als een kluizenaar. De tweede eis was dat
haar zoon Bharat werd gekroond tot koning.
Tegen de tweede eis had de koning geen
bezwaar maar de eerste wilde hij in geen
geval accepteren. Maar Kaykeyie bleef bij
haar standpunt. Shri Raam werd toen ontboden,
Hij wist nog van niets. Ter plekke hoorde Hij
over de eisen van de koningin. Shri Raam
stemde zonder enige aarzeling en zonder wat
te vragen er mee in om voor 14 jaar als een
kluizenaar in het bos te leven. Zijn vrouw
Sieta ging vrijwillig met hem mee. Ook broer
Lachman drong aan om mee te mogen om op die
manier Hen te kunnen helpen en te dienen. In
het bos wordt, om het zo te zeggen, een
dubbelganger van Sieta, door Rawan met een
list ontvoerd. Ondanks heel veel aanmaningen,
raadgevingen door broer, vrouw en familie van
Rawan, ondanks de vele kansen die Shri Raam
bood aan Rawan om alsnog tot inkeer te komen,
bleef Rawan halsstarrig alles negeren. Hij
weigerde Sieta vrij te laten.
En dit leidde
uiteindelijk ertoe dat Shri Raam Lanka binnen
viel met de hulp van een geweldig apenleger
onder aanvoering van apenkoning Soegrieuw.
Deze apen waren de Dewta's die van Vishnu
Bhagwaan het advies hadden gekregen om zich
vermomd als apen de tijd door te brengen
totdat Hij hen zou oproepen. En naast broer
Lakshman was Zijn allergrootste Bhakt
(vereerder) Hanumaan één van de
aanvoerders van het leger. Een voor
één vonden de dappere zonen van
Rawan de dood op het slagveld. Rawan was toch
niet bereid zich over te geven aan Shri Raam,
ondanks de smeekbeden van zijn vrouw en
familie. Rawan bleef nog steeds halsstarrig
geloven in zijn overwinning. En uiteindelijk
werd ook hij gedood door Shri Raam! Het volk
was verlost van de wrede Rawan. Vishnu
Bhagwaan had Zijn belofte
ingelost!
En na 14 jaar van
verbanning keert Shri Raam samen met Sieta en
Lachman triomfantelijk terug naar Ayodhya. Al
die 14 jaar heeft broer Bharat de wil van
zijn moeder om koning te worden genegeerd.
Hij heeft getracht Shri Raam weer terug te
laten keren en het koningschap op zich te
nemen. Uiteindelijk wordt een compromis
bereikt. Bharat zal de troon nimmer
bestijgen, maar zal voor en namens Shri Raam
de Staatszaken helpen leiden. Bharat, en nu
ook zijn moeder, en het hele volk viert
uitbundig feest. Shri Raam aanvaardt het
koningschap en leidt het land als een ideale
koning. Deze hele regeerperiode van Shri Raam
staat bekend als de RAAM RAJYA. (Een soort
gouden periode van geluk, voorspoed, eenheid
en verbondenheid van het volk).
Dwars door deze
situatie heen zien we het ware leven van Shri
Raam en de broers die zeer gehecht zijn aan
elkaar, respect hebben voor elkaar. Is er
enerzijds sprake van gezag voor de oudere,
anderzijds zien we dat de oudere daar geen
misbruik van maakt maar als zijn
verantwoordelijkheid ziet om de jongere te
begeleiden, te helpen en te beschermen. We
zien dat de oudere broers de jongere broers
en andere vrienden en jongeren inspireren tot
het verrichten van diverse werkzaamheden ten
behoeve van de gemeenschap, ten behoeve van
ouderen, zwakkeren enz. Bij Shri Raam is
nimmer sprake geweest van het laten gelden
als de zoon van de koning of als de
kroonprins. Hij straalde ook onder de
moeilijkste omstandigheden rust uit, bleef
zich altijd bescheiden opstellen, was altijd
vergevingsgezind. Hij liet in de praktijd
zien dat respect voor de kleinsten, armsten,
en als onaanraakbaren bestempelde mensen een
noodzaak was en wees niemand af omdat hij
toevallig tot de lagere kaste behoorde. Hij
lette op de daden en karakter van mensen. Die
waren belangrijker! Voor Hem golden andere
maatstaven. Hij gaf het duidelijk te verstaan
en liet dat ook middels zijn daden zien. Hij
had meer waardering voor de goede
karaktereigenschappen, goede, juiste daden,
goede kwaliteiten, maatschappelijke
betrokkenheid van iemand van een lagere
kaste, dan het gebrek aan deze eigenschappen
bij mensen die waardering en respect opeisen
enkel en alleen op grond van hun hogere
maatschappelijke positie. Hij omarmde ook die
mensen die door de maatschappij werden
uitgesloten en vermeden.
Shri
Raam liet zich ook kennen als een ideale
echtgenoot en liet duidelijk zien dat Hij
Zijn vrouw liefhad, Haar respecteerde, en ook
voor Haar mening openstond. Maar wanneer het
ging om het algemeen belang, het belang van
velen, dan was Hij ook bereid om zijn eigen
belang of dat van Zijn vrouw of familie
daarvoor op te geven. Voor Zijn ouders was
Hij een ideale, gehoorzame en begripvolle
zoon. Zelfs voor mensen als Rawan die Hem als
zijn vijand beschouwden, was Hij
vergevingsgezind. Hij stelde de dialoog boven
de strijd, ook al was hij de sterkste partij.
En zo kunnen we doorgaan met het beschrijven
van de goede eigenschappen van Shri Raam,
Zijn Shaktie mata Sieta, Zijn drie broers en
bhakt's als Hanumaan.
Over welk
specifiek onderwerp we ook willen praten, Hij
komt als de ideale persoon uit de bus. Daarom
heet Hij de Maryada Purushuttam; de ideale,
voorbeeldige, respectabele en nobele mens.
God wordt hier als een ideale Persoon
beschreven. Hij laat daarom middels zijn
handel en wandel, Zijn woorden en daden zien
hoe wij ons zouden kunnen en moeten gedragen.
Hij gaat ons voor. Hij is het ideale
voorbeeld om op te volgen. Deze daden van
Shri Raam laten zien dat wij, gewone
eenvoudige mensen in staat zijn onze plichten
te blijven vervullen als kind, echtgenoot,
familie, dienaar, buurtbewoner en
gezagsdrager. Hij laat zien hoe de mens onder
zowel goede als slechte omstandigheden moet
leren leven en handelen. Hij besefte dat het
slechte gedrag van zijn stiefmoeder een
onderdeel was van Maya die de mens in haar
macht tracht te krijgen. Daarom accepteerde
Hij de wens van haar met een glimlach. We
zien dat Hij de principes van schepping,
handhaving en ontbinding, de drie Guna's,
totaal beheerst. Dat maakt Hem helemaal vrij,
onbevangen en boven Maya verheven. Hoogmoed
en andere slechte eigenschappen had Hij niet.
Het voorbeeld daarvan is de boog van Shiva.
De boog stelt ook het menselijke ego voor.
Die moet worden gespannen en gebroken, om God
(Shri Raam) en de menselijke deugden als
waarheid, zuiverheid, liefde enz. te kunnen
verenigen met Sieta (die ook wel Shaantie en
Bhakti wordt genoemd) met elkaar te
verbinden! Dat hoogmoed de mens ten val
brengt, wordt ook duidelijk.
De
aanwezige koningen in het paleis van Janak
zijn stuk voor stuk zeer sterk en bedreven in
gevechtstechnieken, maar de hoogmoed en
lichaamskracht moeten het hoofd buigen voor
edelmoedigheid en geestelijke kracht. Rawan
is de belichaming van het kwade en de
hoogmoed. Die is ook in ons eigen leven
aanwezig! En ook wij laten ons vaak leiden
door ongegronde wensen, hartstocht, woede,
jaloezie, haat, list, bedrog, egoïsme
etc. Wij handelen vaak op een onbesuisde en
ondoordachte manier. Maar tegelijk leren we
uit deze gebeurtenissen dat ook de
moeilijkste omstandigheden waarin iemand kan
komen te verkeren, kunnen worden overwonnen
door geduld, liefde, rechtvaardigheid,
plichtsbetrachting, zelfontplooiing en een
onwankelbaar geloof in God.
De Ramayan
speelt ook in het hart en de geest van ieder
mens zijn spel van goed en kwaad. Kunnen wij
onze zinnen en ons verstand op een rij
zetten, die goed analyseren en tegelijk ook
tegenstand bieden aan het ego en alles wat
daarmee samenhangt, dan zal ook in ons hart
Shri Raam de troon bestijgen en de RAAM RAJYA
vestigen. Sant Toelsiedaas zegt het volgende
over dit bijzondere werk: mijn Ramayan bevat
in de eerste plaats de allerbelangrijkste
onderwerpen uit de Sruties, Veda's, Smrities,
Upanishads, Puraans, Sutra's en andere
Heilige Geschriften. Daarnaast bevat het ook
de zeer actuele onderwerpen die vragen om een
oplossing. Wilt u weten welke die oplossingen
zijn; lees dan de Shri Ramayan.
De
Mahabharat en de Bhagwat
Gieta
Men zegt dat de Mahabharat met haar 108.000
dubbele verzen de grootste epos van de wereld
is. Onder een epos verstaat men een
heldendicht. Maar dat is de westerse manier
van het beschrijven van onze Heilige
Geschriften. Zij noemen de Ramayan en de
Mahabharat gewone heldendichten en
historische verhalen. De ingewijden zien het
anders. De diepzinnige, verfijnde, geestelijk
op zeer hoog peil staande leerstellingen over
mens, God, maatschappij, Atma, Parmatma,
Dharma, Karma enz. nemen door het hele
verhaal een zeer voorname plaats in. Ze zijn
voornamelijk gebaseerd op de inhoud van de
Rig-Veda. Dit wordt genegeerd door deze
westerse, en jammer genoeg, ook door sommige
westers georiënteerde Indiase
schrijvers. Maha betekent groot, zeer
omvangrijk. Bharat was de oude naam van
Hindoestan (India). Naar de naam van
één der bijzondere koningen die
ten tijde van de Mahabharat aan de macht was.
In feite betekent Mahabharat dus de zeer
grote, omvangrijke geschiedenis van
Hindoesthan van die periode. Eerst heette dit
boek JAYA, hetgeen overwinning betekent. Het
is terug te vinden in de vers: Narayanam
Namaskrityam ------ Tatoo Jayam
Oedierayeet.
In de
Ramayan laat Shri Raam zien hoe ook in tijden
van tegenspoed en tegenslagen de menselijke
waardigheid en deugd moeten worden
gehandhaafd en beoefend. In de Mahabharat is
het Krishna Bhagwaan die via Arjun de
mensheid vertelt dat de ontwikkeling van het
bewustzijn hen zal kunnen leiden van
onwetendheid naar verlichting. Net als overal
staan ook hier weer twee partijen tegenover
elkaar. De ene partij, ogenschijnlijk de
sterkere, wordt gedreven door hebzucht,
macht, blinde haat, woede en jaloezie. Zij
schromen niet om ongeoorloofde middelen
(geweld, macht) te gebruiken om hun wil op te
leggen. In de Mahabharat zijn dat de
Kaurawa's, waarvan de blinde Dhritrashtra met
100 zonen en een heel groot leger, de koning
is. De andere partij, de Pandawa's, zijn de
vijf zonen van Pandu. Doordat de oudere broer
blind was, werd de jongere broer Pandu tot
koning van Hastinapur gekroond. Maar Pandu
trekt zich vroegtijdig terug om met zijn twee
vrouwen in het woud te gaan leven. Hij wilde
door boetedoening, meditatie enz. weer
gezuiverd worden van een vloek die op hem
rustte. Zijn broer Dhritrashtra werd toen
toch benoemd tot koning. Pandu kwam in het
woud vroegtijdig te overlijden. Nu zag
Durjodhan, de zoon van koning Dhritrashtra,
zijn kans schoon om de zonen van zijn oom, de
Pandawa's, op allerlei manieren het leven
onmogelijk te maken. Het was de intentie van
Durjodhan om ten koste van wie en wat dan
ook, te verhinderen dat de zonen van Pandu
weer de troon zouden bemachtigen. Het lukt
hem om met manipulaties, bedreigingen, listen
enz. zijn macht te versterken in het
staatsbestel.
Maar de
zonen van de overleden Pandu komen uit het
bos, waar zij zijn opgegroeid, terug naar het
paleis. Ze eisen de troon op. In zijn
pogingen om dit te verhinderen, verzint
Durjodhan zelfs een list om hen levend te
verbranden. De Pandawa's weten tijdig te
ontsnappen uit het huis en maken een
bijzonder moeilijke periode door.
Uiteindelijk krijgen zij, geholpen door hun
oom Vidur, een stuk grond in het oerwoud.
Door hun grote kennis, geduld en harde arbeid
richtten zij het heel aantrekkelijk, heel
mooi in. Het werd door belangstellende
bezoekers INDRAPRASTH genoemd. Een plaats, zo
betoverend, dat het leek op de Indrasan, de
verblijfplaats van Indra, een plaats waar
Indra dolgraag zou willen
vertoeven.
Dat leidde
natuurlijk tot nog meer haat en jaloezie bij
Durjodhan. Hij spoort zijn oom Shakuni aan om
de oudste zoon van Pandu, die Yudhiesthier
heet, tijdens zijn bezoek aan koning
Dhritrashtra, te verleiden en later uit te
dagen tot het spelen van een gokspel. Shakuni
was zeer bedreven daarin en kende ook de vele
valse en gemene truukjes om met vals spel
telkens te winnen. Yudhiesthier verliest zijn
Indraprastha. Daarna kwam er een bod om dat
terug te winnen of bij verlies met alle
broers en vrouw gedurende twaalf jaar
onherkenbaar buiten het land te gaan leven.
Daarna kon over een verzoening worden
gesproken. Het lukte hen twaalf jaar lang
onherkenbaar te blijven. Maar Durjodhan had
daarna geen zin in gesprekken. Ook zijn
vader, koning Dhritrashtra, verblind door de
liefde voor zijn zoon, vergat zijn plicht van
rechtvaardigheid. Hij was zelfs niet in staat
om zijn zoon tot de orde te roepen toen
Yudhiestier ook zijn vrouw Draupadie op het
spel zette en haar ook verloor. En dit was
het moment waarnaar Durjodhan vele jaren had
uitgekeken. Durjodhan gelastte zijn broer
Dhusashan om voor het aangezicht van al zijn
ouderen, zijn guru's, zijn vader (de koning)
en moeder Draupadie uit te kleden, zodat hij
haar naakt op zijn schoot kon laten zitten.
Zo wilde Durjodhan zich wreken voor het feit
dat zij hem eens had uitgelachen en hem de
zoon van een blinde had genoemd.
De
Pandawa's moesten lijdelijk toezien, maar
doordat Yudhiestier zichzelf en ook zijn
broers had vergokt, konden zij niets beginnen
en haar ook niet bevrijden. Toen Draupadie in
haar hopeloze situatie inzag dat niemand haar
kon redden, riep zij de hulp in van Heer
Krishna. Hij kwam haar direct te hulp.
Krishna Bhagwaan maakte zich onzichtbaar en
zorgde ervoor dat de sari (kleding) van
Draupadie steeds langer werd. Hoe hard
Dhusashan ook trok, er leek geen eind te
komen aan de sari van Draupadie. Dhusashan
viel uiteindelijk helemaal uitgeput neer op
de grond. Alle verdere pogingen om Durjodhan
tot inkeer te brengen mislukten. Hij was
zelfs niet van plan om het voorstel van
Krishna Bhagwaan om de broers ieder een klein
lapje grond af te staan in overweging te
nemen. Zijn antwoord aan Krishna Bhagwaan
luidde als volgt: "Ik ben niet bereid om ook
maar een millimeter grond af te staan! Zij
kunnen die alleen maar vechtend tegen mij en
mijn leger gaan veroveren.
Dit was het
keerpunt! De Pandawa's besloten dan maar te
vechten om tevens de vernedering van
Draupadie te kunnen wreken. Beide legers
maken zich gereed voor de strijd. Het leger
van Durjodhan wordt door veel meer omliggende
staten en hun legers gesteund, dan dat van de
Pandawa's. Shri Krishna wordt ook meegesleept
in de strijd. Zowel Durjodhan als Arjun
vragen om zijn hulp. Shri Krishna stelde hen
voor de keuze. De ene mocht zijn leger hebben
en Hij zou dan aan de andere groep hulp
bieden, maar zou zelf niet deelnemen aan de
strijd! Het antwoord van Arjun was: Heere, ik
verzoek u om aan mijn zijde te staan. Wat was
Durjodhan blij met deze, in zijn ogen stomme
keus van Arjun. Want nu kreeg hij de steun
van het leger van Shri Krishna.
Eerst
enkele opmerkingen over het relaas tot zover.
Daarna zullen wij de ontknoping
zien.
De mens is
door zijn gehechtheid aan vooral
materiële zaken, niet in staat om alles
wat om hem heen gebeurt tot in details te
kunnen begrijpen. Hij neemt daarom heel vaak
ook onjuiste beslissingen. De blinde
Dhritrashtra is een voorbeeld van
onwetendheid, van blinde verlangens, van het
negeren van andermans rechten enz. Door de
gehechtheid aan vooral de materiële
zaken, is zijn vermogen om verstandig te
handelen vertroebeld. Hij handelt op grond
van gebrekkige geestelijke kennis en heeft
geen helder inzicht in de werkelijkheid.
Daardoor ziet hij letterlijk en figuurlijk de
wandaden van zijn zoon niet. En als hij het
inziet, dan is de liefde voor het eigen kind
zo groot, dat hij daarvoor zijn plichten als
koning om altijd aan de zijde te staan van
het recht, totaal negeert. Hij is zelfs niet
in staat het gokspel te verbieden, wetende
dat zijn zoon met vals spel het leven van de
zonen van zijn broer Pandu, ondragelijk en
onmogelijk wil maken. In feite is hij nimmer
van plan geweest om de troon over te dragen!
Maar wat alles nog erger maakt, is de
schaamteloze manier waarop hij getuige is van
hetgeen met Draupadie, de schoondochter van
zijn broer, gebeurt. Als koning en als
vaderlijk figuur laat hij dit zo verfoeilijke
schandaal plaats vinden. Een weerloze jonge
vrouw smeekt en schreeuwt om hulp, en hij
laat toe dat zijn zoon te midden van zovele
anderen opdracht geeft de kleren te rukken
van het lichaam van de vrouw! We zien de
hebzucht van de zoon en ook van de vader.
Zoonlief deinst niet eens terug om opdracht
te geven aan anderen om het hele gezin van
zijn oom in het vuur te laten omkomen. We
zien dat, op één persoon na,
oom Vidur, al de ouderen uit de familieclan,
de ministers enz. zwijgen als het graf,
terwijl een vrouw schreeuwt om
hulp.
Allemaal uit
eigen belang! De vijf Pandawa's
vertegenwoordigen de eigenschappen als: goede
leefregels, eerlijkheid, rechtvaardigheid,
heldhaftigheid, verdraagzaamheid
enz.
De
voorbereidingen voor de strijd.
Beide
partijen beginnen met de opstelling van hun
legers. Shri Krishna rijdt de strijdwagen op
verzoek van Arjun tussen de twee legers in.
Arjun wilde zien tegen welke strijders hij de
strijd op leven en dood moest voeren. Staande
tussen de beide legers, ziet hij Bhieshma
Pietamah, de oudste uit zijn geslacht, guru
Dronacharya, die hem de krijgskunst had
geleerd en van hem de grootste boogschutter
had gemaakt en vele andere familie leden,
ouderen en vrienden. Hij zou aanstonds tegen
hen moeten vechten. Dan neemt de hele zaak
een onverwachte wending. De grote strijder
Arjun die alom werd geroemd om zijn durf,
zijn krijgskunst, zijn kracht en zijn
onnavolgbare gave om met pijl en boog om te
gaan, liet pijl en boog vallen, stond te
beven op zijn knieën en kon geen woord
uitbrengen! Daar stond de grote gevreesde en
vermaarde Arjun, de boogschieter! Hij is
wanhopig en heeft grote twijfels. Tenslotte
vertelde hij aan Shri Krishna dat hij niet
wilde vechten. Hoe kon hij zo stom zijn om
voor een stuk land zoveel mensen, zovelen van
zijn eigen familie en anderen, te gaan doden!
Hij zag voor zich de vele wezens, weduwen en
ouderen, die alleen achter zouden blijven.
Hij verkoos om dan maar als een lafaard te
worden bestempeld en ongewapend te worden
gedood dan zo velen te gaan doden.
Dan
begint Shri Krishna. Dit wordt het begin van
de wijze lessen aan
Arjun.
Shri Krishna begint Arjun toe te spreken.
Arjun die zijn visie geeft en Krishna die
telkens middels passende antwoorden hem wil
verlossen van de verwarring die meester heeft
gemaakt van Arjun. Krishna begint met zijn
onderricht aan Arjun over o.a. het wezen van
de mens, de Atma en Parmatma relatie, het
Karma, de Gyaan, de Bhakti en de drie Guna's.
De beschrijving van dit gesprek tussen
Krishna Bhagwaan en Arjun is bekend geworden
onder de naam: Shrimad Bhagwat Gieta. Bhagwat
Gieta betekent letterlijk: "het verheven lied
van God"
De Shrimad
Bhagwat Gieta geeft antwoord op de vraag
waarvoor Arjun zich geplaatst zag. Moet ik
luisteren naar mijn verstand of naar de stem
van het hart. Arjun dacht: Als ik luister
naar mijn verstand, dan moet ik vechten. Maar
mijn hart zegt mij niet te doden om eigen
gewin. De Bhagwat Gieta is een gesprek
geworden, in feite een vraag en antwoord
spel, tussen twee personen. Tussen Shri
Krishna, de incarnatie van Vishnu Bhagwaan en
zijn toegewijde leerling en vriend Arjun.
Omdat de woorden uitgesproken zijn door
Bhagwaan Krishna in "hoogst eigen persoon",
moet de Bhagwat Gieta, goed beschouwd, als
het "allerhoogste Heilige Geschrift" worden
aangemerkt. Bij de andere Heilige Geschriften
zijn het de Rishi's die via meditatie en
goddelijke influisteringen dit hebben
doorgegeven. Weer andere Heilige Geschriften
zijn na diepzinnige analyses en
overpeinzingen tot stand gekomen.
Maar de Shrimad
Bhagwat Gieta is een weergave van hetgeen
Heer Krishna persoonlijk aan Arjun heeft
verteld, geleerd en geadviseerd.
Ik verwijs
u gaarne naar deze zin uit de Gieta
Mahaatmayam:
GIETA SOEGIETA KARTAWYA KIEMANYAY SHAASTRA
WIESTARAY !
JAA SWAYAM PADMANABHASYA MOEKH PADMADWIENIE
SRIETA!
Swayam geeft aan
dat het ZIJN eigen woorden zijn (de eigen
woorden van Shri Krishna). Moekh versterkt
het voorgaande. Het komt uit de moekh (mond)
van Heer Krishna. Ook de Ramayan is een
verhandeling waarbij bepaalde delen een
weergave bevatten van de conversatie met
anderen, en hetgeen Shri Raam aan anderen
heeft verteld, geleerd en geadviseerd. De
Mahabharat - oorlog- heeft 18 dagen geduurd.
Vyaas Moeni, die de Bhagwat Gieta heeft
geredigeerd, heeft de Bhagwat Gieta in 18
hoofdstukken verdeeld. De door Shri Krishna
gesproken woorden zijn zonder enige
wijziging, toevoeging of commentaar zo
opgenomen in de Bhagwat Gieta. Bij de woorden
van Arjun, Sanjay of Dhritrashtra heeft hij
soms de dingen in eigen woorden omschreven om
het te verduidelijken aan de
lezers.
De Bhagwat Gieta
is een onderdeel van één
hoofdstuk van de Mahabharat en telt 700
Shloka's. De Shloka's zijn tweeregelige
verzen. In de Veda's zijn er Mantra's, in de
Bhagwat Gieta zijn het Shloka's. Krishna
Bhagwaan heeft via Arjun, die hij als vriend
en ideale leerling aanspreekt, de totale
mensheid zijn boodschap wereldkundig willen
maken. Als vriend, omdat Hij graag heeft dat
de mensen Hem als hun grootste vriend en
toeverlaat kunnen beschouwen. Als leerling,
omdat Hij, de grootste Guru (God), het beste
in staat is om hen de weg te wijzen, hen het
beste kan onderrichten in het gebruik en de
ontwikkeling van hun verstand. Hij wordt
daarom de JAGAT GURU - de Guru van de totale
wereld - genoemd. Denkt u maar aan
één van de gebeden, dat eindigt
met de woorden: KRISHNAM WANDE JAGAT
GURUM.
In
Zijn wijze lessen aan Arjun heeft Hij nergens
gesproken over een bepaalde groep van mensen,
Hij heeft het ook niet specifiek over mensen
uit een bepaalde kaste, categorie, leeftijd,
ras, afkomst, hoedanigheid enz. Hij sprak
altijd over: Naraa " (de mensheid) dus alle
mensen, waar ze ook wonen, welke huidskleur
ze ook hebben, tot welk ras ze ook behoren,
wat hun afkomst ook mag zijn, wat voor taal
ze ook spreken, tot welk geslacht ze ook
behoren (mannen of vrouwen), hoe jong of oud
ze ook zijn, hoe rijk of arm ze ook zijn,
welke positie ze ook mogen bekleden in de
maatschappij (pandit, koning, landarbeider,
militair, geleerde, analfabeet enz.) ; Hij
staat open voor een ieder. Hij sluit niemand
uit!
Op andere
momenten heeft Hij het over MANAW; de totale
mensheid, niemand uitgezonderd. Woordelijk
betekent Gieta: datgene wat is bezongen.
Feitelijk wordt bedoeld 'datgene wat is
uitgesproken/verteld'. Wat is dan bezongen of
vertelt in de Bhagwat Gieta? De Waarheid,
zoals verwoord in de Veda's en vooral de
Upanishads. Aan het eind van ieder hoofdstuk
wordt daarom verwezen naar de Upanishad. Zie
de woorden SHRIEMAT GIETAAS UPNISADSOE.
Doordat de kennis over deze Heilige
Geschriften na zoveel eeuwen onvoldoende werd
beheerst en in de praktijk gebracht, en ook
de zonde de overhand begon te nemen, vond Hij
dit het geschikte moment om het weer te
bezingen en te vertellen.
Wij keren terug
naar het moment waarop Arjun besloot om de
strijd niet aan te gaan. Let op! Hij bevond
zich al op het slagveld, met het doel om te
gaan vechten! Daarna kwam de vertwijfeling.
De eerste vraag die Shri Krishna aan Arjun
stelt, is: Arjun, wat is de reden dat jij nu
pas, juist op dit zo ongunstige moment, deze
vertwijfeling toont? Het is in elk geval niet
het soort gedrag dat past bij personen die in
hoog aanzien staan. En hiermee zal je ook de
hemel niet kunnen bereiken en zeker geen roem
kunnen oogsten! Daarom, denk erover na, mij
lijkt het niet juist om als een lafaard door
het leven te gaan! Verwerp de zwakte uit je
hart en maak je liever gereed voor de
strijd.
Arjun komt met de
al eerder geuite zorgen en vertwijfeling. Ik
kan toch niet tegen mijn familieoudste, die
zo goed voor ons is geweest en die wij heel
erg respecteren, onze guru, neven, vrienden,
gaan vechten? En na hen te hebben gedood zal
ik weliswaar in weelde kunnen leven, maar aan
mijn hand zal het bloed van hen blijven
kleven. De paleizen en het rijkdom zullen mij
telkens blijven herinneren aan het bloed van
hen! En - eerlijk gezegd- weet ik op dit
moment ook niet precies welke van de twee
opties mijn juiste plicht moet
zijn.
Ik sta nu voor U
in de hoedanigheid van Uw leerling. Gegrepen
door de twijfels, reagerend als een lafaard,
niet exact wetend wat op dit moment mijn
plichten zijn, vraag ik U mij te adviseren,
mij te willen vertellen wat het beste is voor
mij. Want ik sta hier als de leerling, en zie
U als de beste Guru. En met vers 11 van
hoofdstuk 2 van de Shrimad Bhagwat Gieta
begint Shri Krishna met zijn rol als Param
Guru; de allerhoogste, verhevenste
Guru.
Shri
Krishna zegt tot Arjun: Je spreekt geleerde
woorden, maar treurt om iets wat het niet
waard is. Zij die wijs zijn weeklagen
(treuren?) noch om de levenden, noch om de
doden (hoofdstuk 2, vers 11).
Een verstandig
mens treurt nimmer: vreugde en verdriet
moeten hem niet weerhouden om zijn plicht te
doen. Arjun, de mensen die zich hier hebben
verzameld, zijn er ook in het verleden
aanwezig geweest en zullen ook in de toekomst
weer aanwezig zijn. Zoals wij de oude kleren
af doen en nieuwe aandoen, zo is dat in feite
ook met de ziel. Die verplaatst zich, zodra
het oude niet meer functioneel is, naar een
ander nieuw lichaam. En weet, O zoon van
Kunti, geen wapen kan de ziel ooit in stukken
snijden of doorboren, noch kan ze door vuur
worden verbrand, door water verdronken of
door de wind gedroogd. De ziel in het lichaam
is eeuwig en kan nimmer worden gedood. Daarom
hoef je om geen enkele schepsel te
treuren.
En Arjun, ten
aanzien van je bijzondere plicht als Kshatrie
(strijder, beschermer van land en volk,
handhaver van wet en recht) behoor je te
weten dat er voor geen betere taak bestaat
dan strijden volgens de religieuze beginselen
- het is dus onnodig dat je aarzelt (Bhagwat
Gieta hoofdstuk 2, vers 31).
Als je deze
religieuze oorlog echter niet strijdt, zul je
wegens plichtsverzuim zonden op je laden en
zo je naam als held verliezen (hoofdstuk 2,
vers 33).
Arjun, als je een
strijd ter wille van de rechtvaardigheid
aangaat, zonder te denken aan geluk of
verdriet, verlies of winst, zege of nederlaag
- als je zo handelt, blijf je altijd van
zonden vrij (hoofdstuk 2, vers 38)
Opmerking:
Wie elke neiging
tot zinsbevrediging heeft opgegeven en een
leven vrij van begeerten leidt, wie elke
gedachte dat hij enig iets bezit heeft laten
varen en geen vals ego op nahoudt - alleen
die mens kan werkelijk vrede vinden
(hoofdstuk. 2, vers 71)
Arjun, tot zover
heb Ik je de analytische kennis van de
Saankya-filosofie (Gyaan Yoga) verteld.
Luister nu naar wat Ik te zeggen heb over de
Yoga, waarbij men werkt zonder dat men
daardoor aan zijn handelen gebonden raakt
(karma yoga). O zoon van Prietha, als je je
deze kennis eigen maakt, kun je jezelf
bevrijden van de terugslagen van je doen en
laten (hoofdstuk 2, vers 39).
Je hebt het recht
je voorgeschreven plicht te vervullen, maar
de resultaten ervan komen je niet toe. Zie
jezelf nooit als oorzaak van het resultaat
van je bezigheden en tracht nooit je plicht
te verzaken (hoofdstuk 2, vers 47)
Door zijn
werkelijke kennis ziet de nederige wijze
gelijkgezinde blik: een geleerde en
zachtmoedige brahmaan, een koe, een olifant,
een hond en een hondevleeseter (paria)
(hoofdstuk 5, vers 18).
Krishna bedoelt
hiermee dat alle levende wezens gelijk zijn,
ze hebben een en dezelfde ziel En onthoudt
dat God overal en in alles (dus natuurlijk
ook in ieder mens) is terug te vinden. Daarom
hebben wijzen evenveel respect voor een hond,
een koe, olifant, een geleerde, een brahmaan,
kortom, alle levende wezens.
Weet, dat de
indeling van de mens in de vier kasten
(Brahmaan, Kshatrie, Waishya en Shoedra)
afhankelijk is van en is gebaseerd op de
drieërlei aard van de (stoffelijke)
natuur en de daaraan gebonden werkzaamheden
(hoofdstuk 4, vers 13).
Ik ben niet
afgunstig en ook niet partijdig tegen wie dan
ook, Ik ben een ieder gelijkgezind. Wie
echter Mij met hart en ziel op een toegewijde
manier dient, leeft in Mij. Ik ben hem tot
vriend en hij is Mij tot vriend (hoofdstuk 9,
vers 29).
Opmerking:
Overeenkomstig je
kwaliteiten, kennis, vaardigheden,
ontwikkeling, geaardheid, je daden als mens
en je geaardheid, karakter eigenschappen,
enz. worden de mensen ingedeeld in
één van de vier sociale,
maatschappelijke klassen, de 4 kasten.
Nergens geeft Krishna aan dat in een bepaalde
kaste alleen maar mensen van die kaste
terechtkomen, bijvoorbeeld door geboorte.
Overal wordt verteld dat afhankelijk van de
vereisten, mensen van de ene kaste in de
andere kunnen terechtkomen, dus kunnen
promoveren of degraderen.
Het is daarom
goed altijd bezig te zijn met de vervulling
van de karma (plicht, goede daden). O zoon
van Prietha (Kuntie) - Ik sta boven deze
wetten, er is niets dat Ik nog moet doen of
verwerven, er is niets dat Ik zou begeren en
niet zou kunnen krijgen en toch ben Ik altijd
bezig met het verrichten van mijn
werk.
O Arjun, Ik ben
de vader van dit universum, de moeder, de
instandhouder en de grootvader. Ik ben het
doel der kennis, de alles-reinigende en de
lettergreep Aum. En ik ben ook de Rig-Veda,
de Saam-Veda en de Yajur-Veda (hoofdstuk
9,vers 17).
O Arjun, Ik ben
de smaak van water, het licht van zon en
maan, de lettergreep Aum in de Vedische
mantra's, Ik ben het geluid in ether en de
bekwaamheid in de mens (hoofdstuk 7, vers
8).
Ieder mens is er
bij gebaat wanneer hij aan Mij denkend zijn
voorgeschreven plicht vervult.
Daarom Arjun,
dien je altijd aan Mij te denken en tegelijk
je voorgeschreven plicht te vervullen en te
strijden. Als je je daden aan Mij wijdt en je
geest en verstand naar Mij richt, zul je
ongetwijfeld tot Mij komen (hoofdstuk 8, vers
7).
Want voor
diegenen die Mij overal en in alles zien
(herkennen) en in Alles Mij kunnen zien, kan
Ik nimmer verloren gaan en zijn zij ook
nimmer verloren voor Mij (hoofdstuk 6, vers
30).
Wordt daarom Mijn
toegewijde: Denk onafgebroken aan Me, aanbidt
Mij en bewijs Mij eer, buig je hoofd voor Mij
en groet Mij! Doe je dat met volledige
overgave, als je volkomen in Mij opgaat, zul
je zeker tot Me komen (hoofdstuk 9, vers
34).
Want Arjun, Ik
ben het zelf die aanwezig is in het hart van
alle schepselen.
Ik ben het begin, het midden en het eind van
alle wezens (hoofdstuk 10, vers
20).
O Arjun, machtige
overwinnaar der vijanden, Mijn goddelijke
openbaringen kennen geen einde. Wat Ik je heb
verklaard is slechts een geringe aanduiding
van Mijn onmetelijke volheden (hoofdstuk 10,
vers 40).
Krishna maakt
Arjun hier duidelijk dat Zijn Goddelijke
kracht en mogelijkheden onbegrensd zijn. Al
die tijd heeft Arjun met verwondering naar
Krishna Bhagwaan geluisterd en eindelijk
heeft hij een beeld van de echte
Werkelijkheid.
Hij zegt het zo:
U bent mij zeer genadig geweest. Door deze
voor velen verborgen wijsheid op het
geestelijke vlak voor mij te openbaren, is
mijn vertwijfeling en mijn begoocheling
verdwenen! O God, Gij wiens ogen zo
schitterend mooi zijn als de lotus bloem, ik
heb tot in details van U het ontstaan en
einde van ieder wezen mogen horen. En ook
gehoord over Uw onuitputtelijke heerlijkheid.
Alles wat U heeft verteld, neem ik volledig,
zonder enige twijfel aan.O grootste aller
persoonlijkheden, O allergrootste gedaante,
ook al zie ik Je hier voor me zoals Je
werkelijk bent, toch wil ik zien hoe Je in
deze kosmische openbaring bent binnengegaan.
Die gedaante van Je wil ik zien. Als Je denkt
dat ik Je kosmische gedaante zal kunnen
aanschouwen, O mijn Heer, O meester van alle
mystieke kracht, wees dan zo goed me dat
universele Zelf te tonen (hoofdstuk 11,
verzen 1-4).
Aangezien
Krishna de Allerhoogste God is, is Hij
aanwezig in Arjun. Hij kent Arjun's wensen en
begrijpt dat Arjun geen speciale wensen
koestert om Hem in Zijn universele gedaante
te zien. Arjun is namelijk tevreden om Hem in
Zijn Krishna gedaante te zien. Krishna weet
dat Arjun Hem in Zijn universele gedaante wil
zien om anderen te overtuigen.
Krishna is
bereid hem dat te tonen, maar Arjun kan met
zijn normale oog Hem niet zien. Daartoe
Arjun, zal Ik je eerst goddelijke ogen geven,
waarmee je Mijn mystieke goddelijke volheid
zal kunnen zien (hoofdstuk 11, vers
8).
Met deze
woorden openbaarde de Allerhoogste Heer,
Krishna, Zijn universele gedaante (Virat
Rupa) aan Arjun. Arjun ontwaarde in die
universele gedaante ontelbare monden en
ontelbare ogen. Alles was even prachtig. De
gedaante was getooid met goddelijke,
oogverblindende sieraden en gehuld in tal van
gewaden. Hij was rijkelijk met
bloemenslingers (mala's) omhangen en haar
huid was ingewreven met verschillende
heerlijk geurende zalven. alles was even
schitterend, alles-omvattend, onbegrensd. Als
honderd duizenden zonnen tegelijk zouden
oprijzen in de hemel, zou dat op de
stralengloed lijken van de Allerhoogste
Persoon in die universele gedaante. Arjun zag
in die Universele gedaante van Krishna
Bhagwaan de onbegrensde uitbreidingen van het
universum. En het waren wel duizenden, maar
ze leken als het ware op een punt verzameld
aanwezig in Hem (hoofdstuk 11, verzen 9 -
13).
Het werd
Arjun te veel. Ook met de goddelijke ogen was
hij niet verder bij machte om weerstand te
bieden aan die scherpe goddelijke stralen die
leken te komen uit duizenden zonnen tegelijk.
Hij had nog maar een deel van het Goddelijke
Zelf kunnen aanschouwen, maar was niet bij
machte om de rest verder te zien.
Hij
was totaal ontroerd, van slag, keek
verwonderd naar alles, vouwde zijn handen en
met bevende stem begon hij te bidden en zijn
eerbetuigingen aan te bieden aan Krishna
Bhagwaan (hoofdstuk 11, vers 14).
Arjun zei: Mijn lieve Heer Krishna, in Je
lichaam zie ik verzameld alle dewta's en
andere levende wezens. Ik zie Brahma, zittend
op de lotusbloem en ook Heer Shiva en vele
wijzen en goddelijke slangen. O Heer van het
universum, ik zie in Je universele lichaam
vele, vele vormen - buiken, monden, ogen -
die zich onbegrensd uitbreiden. Dit alles
kent geen eind, noch midden, noch begin. Je
gedaante, getooid met verschillende soorten
kronen, knotsen en werpschijven, is moeilijk
te zien vanwege haar stralende gloed, welke
vurig en onmetelijk is als de zon (hoofdstuk
11, verzen 15 - 17).
Arjun zei: Je
bent het hoogste, oorspronkelijke doel, Je
bent de beste in alle universums, Je bent
onuitputtelijk, Je bent de oudste, Je bent de
instandhouder van de religie en de Eeuwige
Persoonlijkheid Gods. Je bent de oorsprong
die geen begin, midden of einde kent. Je hebt
talloze armen en de zon en maan bevinden zich
te midden van Je ontelbare ogen. Je monden
spuwen vuur en met Je stralengloed verwarm Je
dit hele universum. Hoewel Je
één bent, ben Je overal in de
hemel en de planeten en alle ruimte ertussen
verspreid. O geduchte, nu ik deze
verschrikkelijke gedaante aanschouw, zie ik
dat alle planetenstelsels geschokt zijn. Alle
devta´s geven zich in groepen aan Je
over en gaan in Je binnen. Ze zijn uiterst
bevreesd en met gevouwen handen zingen ze de
Vedische zangen (hoofdstuk 11, verzen 18 -
21).
Arjun ziet verder
in de universele gedaante van Krishna
verschillende openbaringen van alle
devta´s, demonen en voorvaders. Hij zegt
tegen Krishna dat hij volkomen van streek
raakt en bang wordt van het aanschouwen van
deze gedaante. Met gevouwen handen en heel
nederig vraagt hij aan Krishna: O Heer der
heren, zo woest van gedaante, wil me zeggen
wie Je bent. Ik breng Je mijn eerbetuigingen,
wees me genadig. Ik weet niet wat Je
bedoelingen zijn en ik wil erover
horen.
En Shri Krishna,
de Allerhoogste zei: Ik ben de Tijd, de
Vernietiger der werelden en Ik ben gekomen om
alle mensen in de strijd te brengen. Met
uitzondering van jullie (de vijf
Pandawa´s) zullen alle hier aanwezige
soldaten van beide partijen worden gedood.
Sta op, en maak je op voor de strijd. Wees
niet bang. Jij zal zonder twijfel de
overwinnaar zijn. Zij zijn volgens Mijn
beslissing reeds ter dood gebracht en jij zal
alleen maar een hulpmiddel, een instrument
zijn in Mijn hand (hoofdstuk 11, verzen 32 -
33).
Datgene of
diegene die iedereen zou moeten kennen, dat
ben Jij. U bent het hoogste en het eerste
doel, u bent onbegrensd, U bent de Schepper
en de instandhouder van dit universum, U bent
de EEUWIGE. U bent als een eenheid, maar bent
tegelijkertijd overal in alles en tussen alle
ruimten aanwezig. De Dewta's zie ik ook in U
aanwezig, ze zijn bezig U te aanbidden. O
allesdoordringende VISHNU, ik word bang van
dit schouwspel, ik kan het niet meer aan, ik
ben in verwarring. Want ik zie al de zonen
van Dhritrashtra met wie ik wilde strijden en
al de koningen die aan zijn zijde stonden, al
onze soldaten en ook Bhieshma en Dronacharya.
Zij lijken met een grote snelheid te worden
binnengezogen in uw mond. Hun hoofden worden
door Uw verschrikkelijke tanden verbrijzeld.
Ik kan het niet meer aanzien. Wilt U mij
zeggen wie U nu werkelijk bent? Ik buig mijn
hoofd voor U en verzoek U mij te vertellen
wat uw bedoelingen zijn, wat U van plan
bent
Het drong
eindelijk tot Arjun door dat Krishna niemand
anders is dan de Allerhoogste Persoonlijkheid
Gods en sidderend, met gevouwen handen en
heel eerbiedig zei hij: O Krishna, de wereld
verblijdt zich wanneer ze Je naam verneemt en
zo raakt een ieder aan Je gehecht. O,
verhevene, die zelfs boven Brahma staat, Je
bent de Oerbron, de Oorspronkelijke
Persoonlijkheid Gods, de enige toevlucht van
deze wereld, Je kent alles, Je bent alles, Je
bent al wat kenbaar is, deze hele schepping
is van Jou vervuld (hoofdstuk 11, verzen 36 -
38).
Het dringt ineens
tot Arjun door dat hij al die tijd Krishna
heeft behandeld als zijn vriend, en Hem bij
zijn naam aansprak en vraagt om te worden
vergeven voor zijn onwetendheid. Arjun is
tegelijk blij en verward door de universele
gedaante van Krishna, maar wil toch graag dat
Krishna zich wederom in zijn gedaante als de
Persoonlijkheid Gods openbaart.
Krishna Bhagwaan
zei dat Hij dat graag voor hem doet. Hij zegt
aan Arjun, dat niemand voor hem deze
onbegrensde glinsterende gedaante heeft
gezien, want door bestudering van de Veda's,
het brengen van offers en barmhartigheid
alleen, is niemand in staat Mijn Universele
gedaante te kunnen zien. Alleen zij zullen
Mij in Mijn Universele gedaante kunnen zien,
die slechts Mij hun toegewijde dienst
bewijzen. Dus alle daden en handelingen die
ze verrichten met die intentie dat ze hiermee
ook bezig zijn Mij te dienen, mijn bhakta's
zijn, niet gehecht zijn aan materiële
zaken, iedereen met liefde behandelen en
niemand vijandig gezind zijn, kunnen Mij zo
aanschouwen (hoofdstuk 11 vers
54).
Arjun, hoe en met
welke naam je Mij (God) aanbidt, denk er
altijd aan dat God de Lichtbron is van alle
lichtgevende voorwerpen. Hij is de Gyanam,
Gyeyam, Gyangamyam - Hij is de kennis, Hij
moet het doel zijn van onze kennis en Hij is
het kenbare. Hij is IN IEDERS HART AANWEZIG!
Daarom O Arjun, de onsterfelijke ziel die in
het lichaam aanwezig is, is een klein
onsterfelijk deeltje van Mij. Doe al je best
om tot Hem te kunnen komen, zoek hem met je
hart, geef je over aan hem. Hij zal Je zijn
Genade geven, vrede brengen in je leven en
uiteindelijk zijn eeuwige met gelukzaligheid
vervulde woning voor jou openstellen. Leg al
je taken, plichten en alle vormen van je
geloof in mijn handen, neem afstand van dat
alles en geef je alleen maar aan Mij over.
Wees niet teleurgesteld, vrees niet, Ik zal
je verlossen van al je zonden en
terugslagen.
Want, door Mij te
aanvaarden en dienovereenkomstig te handelen,
zul jij door Mijn zegeningen en genade alle
hindernissen en tegenslagen overwinnen. En
zij die dat niet doen, maar hun eigen vals
ego gehoorzamen (die niet naar mij
luisteren), zullen verloren zijn. Doch als
zij tot de ontdekking komen en besluiten om
Mij vanaf dat moment voor altijd te
aanvaarden, zal Ik ook hen omarmen. Ook zij
zullen - maar dat zal uiteraard meer tijd en
meer moeite kosten - op den duur worden
gered. Mijn advies aan jou is dus om nu te
handelen, te strijden. Weiger je te strijden,
dan handel je verkeerd. En uiteindelijk zal
je door je eigen aard hiertoe worden
gedwongen om hoe dan ook te strijden. Ik heb
mijn werk gedaan. Ga bij je eigen hart te
rade, en neem dan jouw besluit. Het staat je
vrij wat je wilt doen. Als Guru en vriend heb
Ik het beste met je voor.
Ik raad je
aan om niet alleen op je eigen kunnen te
vertrouwen, maar Mij te aanvaarden, tot Mij
te bidden, Mij toegewijd te zijn, Mij eer te
bewijzen. Jij bent mijn zeer dierbare vriend
en Ik beloof je dat je dan zeker tot Mij zal
komen. En ook alle anderen, die met vreugde
in hun hart en met toewijding Mij zullen
dienen, of toegewijd zullen luisteren naar de
Bhagwat Gieta en ook ernaar zullen handelen,
zullen eveneens worden bevrijd van hun
tegenslagen.
Nadat
Krishna tot Arjun gesproken had zei Hij:
Arjun, aldus heb Ik voor je de
vertrouwelijkste van alle kennis uiteengezet.
Overleg nu grondig bij jezelf wat je te doen
staat en doe dan wat je wil.
Shri Krishna is
de Allerhoogste God. En toch legt Hij Arjun
niks op. Arjun is vrij om zelf te beslissen
of hij de strijd wil aangaan.
Arjun krijgt de
kans om er over na te denken en alles goed op
hem te laten inwerken. Hij staat op, loopt
naar Krishna Bhagwaan toe, en zegt: O
Krishna, U kunt nimmer falen, nimmer verkeerd
zijn. Dat is mijn conclusie. Mijn
vertwijfeling, begoocheling is voorbij. Mijn
verstand en mijn geheugen werkt weer optimaal
en Ik heb van U de ware kennis verkregen. Nu
mijn twijfels zijn verdwenen, sta ik geheel
open voor Uw adviezen. Ik ben bereid geheel
volgens Uw adviezen, Uw opdrachten, de strijd
aan te gaan. En Sanjay, die al die tijd aan
koning Dhritrashtra verslag deed van de
tweespraak tussen Heer Krishna en Arjun, was
zeer verheugd over deze ontknoping en zegt in
zijn laatste woorden tot de
koning:
O koning, OVERAL
WAAR Heer Krishna, de grootmeester van alle
vormen van Yoga's, en overal waar de grootste
boogschutter Arjun aanwezig zullen zijn, daar
en alleen daar zal zonder enige twijfel ook,
voorzeker, welvaart (rijkdom), overwinning,
respect, rechtvaardigheid en zege altijd
aanwezig zijn. Dit is tot slot mijn mening,
zegt Sanjay en beëindigt de
verslaggeving aan koning
Dhritrashtra.
De strijd
begint. Het is hard en meedogenloos. Gezeten
op de strijdwagen van Arjun, fungeert Krishna
als de wagenmenner van Arjun. De tegenpartij
begint in verwarring te raken. Op de tiende
dag raakt de pijl van Arjun de grote
onoverwinnelijk gewaande Bhieshma Pitamah, de
familie-oudste. Hij zal liggend op een bed
van pijlen de oorlog meemaken, want hij is
gezegend om zelf het tijdstip van zijn dood
te bepalen. Het leger van Durjodhan raakt
steeds verder in verwarring en zijn leger is
flink uitgedund. Maar hij kan zijn hoogmoed
en koppigheid niet van zich afzetten. En het
onvermijdelijke gebeurt. Guru Dronacharya en
tenslotte ook Durjodhan worden neergeveld.
Bhiem, de broer van Arjun, rent met zijn
knots naar hem toe en zegt: Durjodhan, ik wil
je herinneren aan de eed die ik had afgelegd
om die dijen van jouw, waarop jij Draupadie
geheel ontkleed wilde laten plaatsnemen, te
zullen verbrijzelen. Mijn belofte aan
Draupadie en mijn gegeven woord aan jou ga ik
nu waar maken. En de knots van Bhiem deed
zijn werk grondig. Niemand van Durjodhans
leger blijft over. De groep van Arjun begint
het slagveld te verlaten. Krishna Bhagwaan
loopt naar Durjodhan toe en spreekt hem aan.
Maar hij zegt dat hij in deze situatie geen
genade wil, hij vindt zelf dat het daarvoor
te laat is. Toen dat kon heb ik het niet
gewild, dus verkies ik om zo te sterven, zegt
hij tegen Krishna.
We hebben gezien
dat Shri Krishna, zittend op de strijdwagen
van Arjun de teugels van de vijf paarden
stevig in handen houdt en met vaste hand
heeft geleid. De strijdwagen is het symbool
van ons lichaam dat is opgebouwd uit vijf
stoffelijke elementen (de vijf paarden
voorstellend). Middels de diverse uitspraken
en adviezen leert Krishna aan Arjun de
essentie van het bestaan, het leven, de band
tussen Atma en Parmatma, de Dharma, Karma, de
Yoga en meditatie, het samenspel tussen mens
en natuur, de incarnatie van God en de
reïncarnatie van de mens enz. Hij legt
eerst uit wat de Sakaam Karma is en legt
daarna veel nadruk op de Nieskaam Karma.
Nieskaam Karma is het verrichten van de
juiste daden maar zonder het verlangen om
daarvoor een bepaalde beloning (zegeningen
van God) te willen krijgen. Als we het doen
om de beloning dan is het geen weldaad in de
vorm van je menselijke plicht tegenover mens
en God. Dat is dan in feite het drijven van
een soort handel waarbij je berekenend te
werk gaat. Je zal dan niets willen doen
waarbij je geen persoonlijk voordeel zal
hebben. En dan ben je niet meer in staat om
God en mens te dienen of offers te brengen
voor de medemens. Krishna Bhagwaan zegt tegen
Arjun: Het kwaad dient altijd te worden
bestreden en het goede dient altijd te worden
betracht. Net als Arjun voert ieder mens een
strijd in zijn leven tegen allerlei positieve
en negatieve krachten in zijn
gedachtenwereld. Middels een positieve
instelling zullen we kunnen groeien in
wijsheid en begrip voor anderen. Zo vindt ook
telkens een gesprek plaats tussen mens (atma
of Arjun) en Parmatma (God of Krishna).
Zullen we blijven luisteren naar onze ego
(net als Durjodhan) dan zullen we
uiteindelijk bedrogen uitkomen. Maar als we
open zullen staan voor juiste adviezen en
voor de boodschap van Heer Krishna zoals
verwoord in de Bhagwat Gieta en andere
Heilige Geschriften, dan zullen we als
overwinnaars uit de bus komen, zoals
Arjun.
We willen graag
God zien. Maar als Hij in ons midden is, bij
ons is, zijn we net als Arjun niet in staat
om Hem te herkennen. Ik ben in alles en
iedereen aanwezig zegt Krishna, maar willen
wij in onze vriend, vrouw, man, broer,
collega enz. ook God zien? Wij vinden ons
vaak beter dan de ander, hebben geen respect
voor elkaar, kijken neer op anderen en het
komt nooit in ons op om God ook in de naaste
te leren zien. God gaat zelf naar Durjodhan
om hem te wijzen op zijn onredelijke
gedragingen. En Hij biedt aan om te helpen.
Wil Durjodhan dat? Neen, niet de rede, het
verstand, maar de kracht en het geweld zullen
hem helpen denkt hij. Zo reageren ook wij
vaak. We zijn soms zeer onredelijk maar
willen onze wil opleggen aan anderen, willen
niets weten van overleg en willen altijd ons
gelijk hebben. Ook al gaat dat ten koste van
vele onschuldige mensen, vrienden en
familieleden die noodgedwongen worden
betrokken in het conflict. Wat het gevolg
daarvan is, zien we ook duidelijk. Durjodhan
verliest alles wat hij met gemak kon hebben
behouden. Hij vindt de dood er bij. Maar niet
hij alleen als de veroorzaker van dit
conflict vindt de dood. Hij sleept vele
anderen met zich mee in het verderf. Ook onze
koppigheid maakt veel slachtoffers doordat de
gevolgen worden gevoeld door anderen die ons
dierbaar zijn. Dit zijn de wijze lessen van
Shri Krishna Bhagwaan voor de mens.