5.2       De drie bekendste Geschriften

De hier boven beschreven Heilige Geschriften en nog veel andere, hebben ieder een eigen plaats in het Hindoe leven, Hindoe geloofsleer. In het huidig tijdsbestel zijn naast de bovengenoemde Geschriften drie grote werken. De bekendste, belangrijke Heilige Geschriften die de Surinaamse, Nederlandse Hindoes als leidraad gebruiken in hun leven zijn de Ramayan, de Shrimad Bhagwat Gieta en de Mahabharat.

De Ramayan
De Ramayan heeft een unieke plaats in het leven van de Hindoes. Dit niet alleen vanwege haar waarde als religieus boek. Het is ook een voorbeeld voor de mensheid hoe men zijn plicht vervullend als kind, volwassene, echtpaar, ouders, familie, burger, staatsman enz. naast elkaar, met elkaar en ook met respect voor elkaar, in vrede en harmonie kan leven en zou moeten leven. In de manier van beschrijving is het een meesterwerk van ongekende schoonheid. En het geeft praktisch onderricht omtrent de vele facetten van het leven. In de Ramayan komen onderwerpen als Dharma- leer, Bhakti (devotie), ethiek, moraal, zeden en gewoonten, opvoeding, onderwijs, gezinsleven, rechten en plichten van burgers en regeerders jegens elkaar, de bescherming van zwakkeren, bescherming van land en volk, welzijn van de mensheid, vrede, veiligheid en vele andere zaken aan de orde. Middels voorbeeldig gedrag, juiste handelingen en het stellen van vele vragen aan guru worden de abstracte leerstellingen uit de Veda's, de Upanishads en velerlei Geschriften op een praktische manier zichtbaar gemaakt. Als de eerste schrijver van de Ramayan worden gezien Shiva Bhagwaan, daarna Shri Hanumaan. De eerste ontwierp het als het ware in zijn geest, en de tweede beschreef het op de rotsblokken, die hij daarna in zee wierp. Voor het gros van de mensen is Rishi Valmiki de Aadie Kawie (oorspronkelijke schrijver/dichter) van de Ramayan.

Het werd geschreven in de Treta Yuga (tweede wereldtijdperk) in het Sanskriet, de moeder van alle talen. Hierna hebben vele anderen hun eigen versie van de Ramayan geschreven. Denk aan de Adhyatma Ramayan en de Kamban Ramayan enz. Maar het populairst van allemaal is de Ramayan geschreven door Sant Toelsiedaas. Hij gaf zijn Ramayan de naam RAAMCHARIETMANAS. Toelsiedaas heeft zijn Ramayan in de Kali Yuga (laatste van de vier wereldtijdperken- het tijdperk waarin wij nu leven) ongeveer vijfhonderd jaar geleden, geschreven in de taal van het volk: het Avadhi (een dialect van Hindi). Vanaf het moment dat de Valmiki Ramayan werd geschreven tot de dag van vandaag, speelt de Ramayan een bijzondere rol in het leven van de Hindoes. De Ramayan van Valmiki heeft zeven hoofdstukken. Zeven is een bijzonder getal in vele culturen! Het is heel logisch opgebouwd. De hoofdstukken werden Kaands genoemd. De zeven Kaands zijn:
1. Baal kaand
Baal betekent kind, jeugd.
2. Ayodhya kaand
Ayodhya is de hoofdstad van waaruit Koning Dasrath toen regeerde. Shri Raam is daar als prins opgegroeid.
3. Aranya kaand
Aranya betekent bos, woud.
4. Kieskiendha kaand
Kieskiendha is de verblijfplaats van Koning Bali en broer Soegrieuw. Daar in het bos werden Shri Raam en de Dewta's die al die tijd als apen vermomd hadden geleefd, door Shri Hanumaan weer met elkaar in contact gebracht.
5. Soendar kaand
6. Lanka kaand
Lanka wordt nu Sri Lanka genoemd. Daar regeerde de wrede Koning Rawan.
7. Uttar kaand
Uttar betekent antwoord, en ook het noorden. In dit hoofdstuk ligt de ontknoping en worden antwoorden gegeven op vele vragen.

 In de Treta Yuga werd een groot deel van Noord-India door de Surya Vanshi (het geslacht waarvan de zon het symbool was) koningen gedurende vele eeuwen geregeerd. Deze koningen waren zeer bemind door het volk vanwege hun zeer democratisch bestuur, hun goede rechtspraak, hun bijzondere sociale betrokkenheid met het volk enz. Koning Dasrath was de koning die toen regeerde in Ayodhya. Maar elders waren er ook zeer wrede koningen die het volk heel erg onderdrukten. Ze werden op allerlei manieren vernederd, waren echteloos, konden nergens hun beklag doen. Ze moesten lijdzaam toezien als hun bezittingen zonder opgaaf van redenen werden ingenomen. Ze moesten ook lijdzaam toezien hoe werd omgegaan met hun dochters en vrouwen. Zo'n wrede koning was Rawan, die toen in Lanka regeerde. Rawan verbood de monniken, heiligen, gelovigen om zichtbaar en hoorbaar God te vereren, tot God te bidden. Hij, Rawan, de Koning van Lanka was hun God, en allen moesten zijn bevelen goedschiks of kwaadschiks opvolgen. Het volk was radeloos en ze dachten zelf dat ze ook reddeloos waren. Een gezamenlijk gebed tot de Dewta's leverde namelijk niets op. De dewta's verwezen hen naar Brahma. Ook hij kon hen niet helpen en ging samen met hen naar Shiva Bhagwaan. Maar ook Hij was niet in staat om dit probleem in Zijn eentje op te lossen. Hij raadde allen aan om met Hem mee te gaan naar Vishnu Bhagwaan.
Want alleen Hij was in staat om dit op te lossen. Gezamenlijk begonnen zij daarna op advies van Shiva Bhagwaan ter plekke te bidden. En wat hoorden ze ineens?

 Een stem uit de hemel riep het volgende toe: O Moenies, heiligen, dewta's en gelovigen, schudt de vrees voor Rawan van je af! Ik zal, om jullie te redden uit deze situatie, en om de wreedaards te bestraffen/vernietigen, in de gedaante van een mens, op aarde verschijnen. Ook mijn tweede aspect, het vrouwelijke aspect, de Maya komt met mij mee. Ik heb al aan de wijze Koning Manu een belofte gedaan dat hij in zijn volgend leven de koning van Ayodhya zal zijn. Zijn naam zal dan Dasrath zijn. En ik zal met alle Goddelijke eigenschappen als kind vermomd bij hem incarneren (neerdalen). Voor de buitenwereld zal ik een koningszoon, een prins zijn. Ik raad jullie aan nu verder vermomt als apen en andere dieren een teruggetrokken leven te leiden en zich rustig te houden.

En zo komt Vishnu Bhagwaan, vermomd als kind op aarde. Hij koos Kaushalya, de eerste vrouw van Dasrath als zijn moeder. Enige momenten daarna werden nog drie zoons geboren. De tweede vrouw Soemintra, kreeg een tweeling, en zijn jongste vrouw Kaykeyie kreeg één zoon. Guru Wasiestha noemde de eerste zoon Shri Raam (Vishnu Bhagwaan), de tweelingzoons noemde hij Lachman en Shatrughna en de zoon van de jongste vrouw noemde hij Bharat. Door hun voorbeeldig gedrag, hun respect voor jong, oud, arm, rijk en hun betrokkenheid met de noden en problemen van het volk, waren ze van kinds af aan bijzonder geliefd bij ouders, ministers en volk. Ze krijgen via de guru een zeer uitgebreid pakket aan onderwijs Dit onderwijs was allesomvattend. Naast theorie ook heel veel praktijkgerichte kennis, sport, spel, zang, zelfverdediging, yoga, kunst, cultuur, godsdienst, maatschappelijke oriëntatie enz. De prinsen lieten zich kennen als voorbeeldige leerlingen.

Tijdens de naamgeving al had guru Wasiestha voorspeld, dat deze vier zoons met de eigenschappen van de vier Veda's waren geboren en voorzag een bijzondere toekomst voor hen. Hij voorzag ook dat telkens wanneer de mensheid zal spreken over onderwerpen als respect voor ouders, guru's en medemens, broederliefde, rechtschapenheid, opofferings gezindheid, de namen van deze vier broers met veel respect zullen worden genoemd. Maar het meest zouden zij bekend worden als de instandhouders en verspreiders van de Dharma. De jeugdjaren van de vier prinsen verliepen voorspoedig. Dan verschijnt de heilige Wieshwamietra. Hij vraagt de koning om zijn twee zoons toestemming te geven om met hem mee te gaan naar zijn Aashram in het bos. Daar zouden zij hem en zijn groep heiligen moeten beschermen tegen demonen die hen hinderden in hun gebedsceremonieën. Koning Dasrath moest uiteindelijk, totaal tegen zijn zin, doch aangespoord door zijn guru, uiteindelijk hiermee instemmen. Shri Raam verslaat en verjaagt de demonen. Dan neemt Wieshwamietra hen na enige tijd mee naar het paleis van Koning Janak van de plaats Mithila. Koning Janak had koningen en prinsen uit verre streken opgeroepen en uitgenodigd om deel te nemen aan een speciale Swayambar ceremonie. Swayambar houdt in, dat een meisje in volledige vrijheid en uit eigen vrije wil zelfstandig de keuze van haar aanstaande bruidegom mag maken, nadat de kandidaten zich hadden voorgesteld en hun kwaliteiten hadden laten zien. Onder de vele uitgenodigden zag men ook Rawan, die zonder uitnodiging daar aanwezig was. Hij eiste onder bedreiging en met geweld deel te mogen nemen aan de ceremonie. Wieshwamietra, die door koning Janak als heilige was uitgenodigd, werd vergezeld door Shri Raam en Lachman. Zij gingen daar evenwel als toeschouwers en niet als deelnemers aan de ceremonie. Geen van de koningen die daar aanwezig waren slaagden erin de boog op te tillen. Ook Rawan niet! Koning Janak was zeer teleurgesteld. Toen gaf Wieshwamietra opdracht aan Shri Raam om de boog kapot te trekken. Allen waren er van overtuigd dat die kleine jongeman een smadelijke afgang tegemoet ging. Het zou hem nooit lukken. Als het hen niet was gelukt! Maar voor men er erg in had tilde Shri Raam de boog omhoog en trok hem kapot. Geschrokken door het geluid van het kapotgaan van de boog, keken de koningen om zich heen en zagen tot hun verbazing en ook tot hun schrik dat de boog was kapot getrokken! Het totale volk, maar vooral prinses Sieta en haar ouders, waren zeer opgelucht. De uitnodiging van koning Janak aan koning Dasrath en zijn verzoek om in te stemmen met het huwelijk was snel verzonden en ook het positieve antwoord kwam snel terug. En het was een nog grotere verrassing dat tijdens de ontmoeting tussen de twee koningen niet alleen het huwelijk van Shri Raam met Sieta werd beklonken, maar tevens die van de drie andere zoons met drie dochters van Janaks broer.

Enige tijd na het huwelijk besluit koning Dasrath na advies te hebben ingewonnen van zijn guru en ministers om nu afstand te doen van de troon. Zijn zoon, kroonprins Shri Raam, die in alle opzichten zeer bekwaam was en ook geliefd bij het volk, zou hem opvolgen. De datum werd vastgesteld. Iedereen was er bijzonder mee ingenomen, op één persoon na. Het was Manthara, die werkzaam was in de hofhouding van de jongste koningin Kaykeyie, die dit niet kon verkroppen. Maar in feite waren het de Dewta's die Saraswatie er toe hadden kunnen bewegen, om het verstand van Manthara zodanig te manipuleren dat zij de kroning probeerde te verhinderen. De Dewta's wilden koste wat kost, verhinderen dat Shri Raam in Ayodhya zou blijven regeren. Want Shri Raam was op aarde in deze gedaante geïncarneerd om de wrede koning Rawan tot de orde te roepen/bestraffen. Daarvoor was nodig dat hij via de bossen moest optrekken richting Lanka, waar koning Rawan regeerde. Manthara bleek in staat om koningin Kaykeyie zodanig te beïnvloeden dat zij de koning onder druk zette. Zij vroeg de koning twee eerder door hem gedane beloftes nu kenbaar te mogen maken. De koning vond het goed. Ze eiste toen dat Shri Raam onmiddellijk voor 14 jaar moest worden verbannen naar het bos waar hij moest leven als een kluizenaar. De tweede eis was dat haar zoon Bharat werd gekroond tot koning. Tegen de tweede eis had de koning geen bezwaar maar de eerste wilde hij in geen geval accepteren. Maar Kaykeyie bleef bij haar standpunt. Shri Raam werd toen ontboden, Hij wist nog van niets. Ter plekke hoorde Hij over de eisen van de koningin. Shri Raam stemde zonder enige aarzeling en zonder wat te vragen er mee in om voor 14 jaar als een kluizenaar in het bos te leven. Zijn vrouw Sieta ging vrijwillig met hem mee. Ook broer Lachman drong aan om mee te mogen om op die manier Hen te kunnen helpen en te dienen. In het bos wordt, om het zo te zeggen, een dubbelganger van Sieta, door Rawan met een list ontvoerd. Ondanks heel veel aanmaningen, raadgevingen door broer, vrouw en familie van Rawan, ondanks de vele kansen die Shri Raam bood aan Rawan om alsnog tot inkeer te komen, bleef Rawan halsstarrig alles negeren. Hij weigerde Sieta vrij te laten.

En dit leidde uiteindelijk ertoe dat Shri Raam Lanka binnen viel met de hulp van een geweldig apenleger onder aanvoering van apenkoning Soegrieuw. Deze apen waren de Dewta's die van Vishnu Bhagwaan het advies hadden gekregen om zich vermomd als apen de tijd door te brengen totdat Hij hen zou oproepen. En naast broer Lakshman was Zijn allergrootste Bhakt (vereerder) Hanumaan één van de aanvoerders van het leger. Een voor één vonden de dappere zonen van Rawan de dood op het slagveld. Rawan was toch niet bereid zich over te geven aan Shri Raam, ondanks de smeekbeden van zijn vrouw en familie. Rawan bleef nog steeds halsstarrig geloven in zijn overwinning. En uiteindelijk werd ook hij gedood door Shri Raam! Het volk was verlost van de wrede Rawan. Vishnu Bhagwaan had Zijn belofte ingelost!

En na 14 jaar van verbanning keert Shri Raam samen met Sieta en Lachman triomfantelijk terug naar Ayodhya. Al die 14 jaar heeft broer Bharat de wil van zijn moeder om koning te worden genegeerd. Hij heeft getracht Shri Raam weer terug te laten keren en het koningschap op zich te nemen. Uiteindelijk wordt een compromis bereikt. Bharat zal de troon nimmer bestijgen, maar zal voor en namens Shri Raam de Staatszaken helpen leiden. Bharat, en nu ook zijn moeder, en het hele volk viert uitbundig feest. Shri Raam aanvaardt het koningschap en leidt het land als een ideale koning. Deze hele regeerperiode van Shri Raam staat bekend als de RAAM RAJYA. (Een soort gouden periode van geluk, voorspoed, eenheid en verbondenheid van het volk).

Dwars door deze situatie heen zien we het ware leven van Shri Raam en de broers die zeer gehecht zijn aan elkaar, respect hebben voor elkaar. Is er enerzijds sprake van gezag voor de oudere, anderzijds zien we dat de oudere daar geen misbruik van maakt maar als zijn verantwoordelijkheid ziet om de jongere te begeleiden, te helpen en te beschermen. We zien dat de oudere broers de jongere broers en andere vrienden en jongeren inspireren tot het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van de gemeenschap, ten behoeve van ouderen, zwakkeren enz. Bij Shri Raam is nimmer sprake geweest van het laten gelden als de zoon van de koning of als de kroonprins. Hij straalde ook onder de moeilijkste omstandigheden rust uit, bleef zich altijd bescheiden opstellen, was altijd vergevingsgezind. Hij liet in de praktijd zien dat respect voor de kleinsten, armsten, en als onaanraakbaren bestempelde mensen een noodzaak was en wees niemand af omdat hij toevallig tot de lagere kaste behoorde. Hij lette op de daden en karakter van mensen. Die waren belangrijker! Voor Hem golden andere maatstaven. Hij gaf het duidelijk te verstaan en liet dat ook middels zijn daden zien. Hij had meer waardering voor de goede karaktereigenschappen, goede, juiste daden, goede kwaliteiten, maatschappelijke betrokkenheid van iemand van een lagere kaste, dan het gebrek aan deze eigenschappen bij mensen die waardering en respect opeisen enkel en alleen op grond van hun hogere maatschappelijke positie. Hij omarmde ook die mensen die door de maatschappij werden uitgesloten en vermeden.

Shri Raam liet zich ook kennen als een ideale echtgenoot en liet duidelijk zien dat Hij Zijn vrouw liefhad, Haar respecteerde, en ook voor Haar mening openstond. Maar wanneer het ging om het algemeen belang, het belang van velen, dan was Hij ook bereid om zijn eigen belang of dat van Zijn vrouw of familie daarvoor op te geven. Voor Zijn ouders was Hij een ideale, gehoorzame en begripvolle zoon. Zelfs voor mensen als Rawan die Hem als zijn vijand beschouwden, was Hij vergevingsgezind. Hij stelde de dialoog boven de strijd, ook al was hij de sterkste partij. En zo kunnen we doorgaan met het beschrijven van de goede eigenschappen van Shri Raam, Zijn Shaktie mata Sieta, Zijn drie broers en bhakt's als Hanumaan.

Over welk specifiek onderwerp we ook willen praten, Hij komt als de ideale persoon uit de bus. Daarom heet Hij de Maryada Purushuttam; de ideale, voorbeeldige, respectabele en nobele mens. God wordt hier als een ideale Persoon beschreven. Hij laat daarom middels zijn handel en wandel, Zijn woorden en daden zien hoe wij ons zouden kunnen en moeten gedragen. Hij gaat ons voor. Hij is het ideale voorbeeld om op te volgen. Deze daden van Shri Raam laten zien dat wij, gewone eenvoudige mensen in staat zijn onze plichten te blijven vervullen als kind, echtgenoot, familie, dienaar, buurtbewoner en gezagsdrager. Hij laat zien hoe de mens onder zowel goede als slechte omstandigheden moet leren leven en handelen. Hij besefte dat het slechte gedrag van zijn stiefmoeder een onderdeel was van Maya die de mens in haar macht tracht te krijgen. Daarom accepteerde Hij de wens van haar met een glimlach. We zien dat Hij de principes van schepping, handhaving en ontbinding, de drie Guna's, totaal beheerst. Dat maakt Hem helemaal vrij, onbevangen en boven Maya verheven. Hoogmoed en andere slechte eigenschappen had Hij niet. Het voorbeeld daarvan is de boog van Shiva. De boog stelt ook het menselijke ego voor. Die moet worden gespannen en gebroken, om God (Shri Raam) en de menselijke deugden als waarheid, zuiverheid, liefde enz. te kunnen verenigen met Sieta (die ook wel Shaantie en Bhakti wordt genoemd) met elkaar te verbinden! Dat hoogmoed de mens ten val brengt, wordt ook duidelijk.

 De aanwezige koningen in het paleis van Janak zijn stuk voor stuk zeer sterk en bedreven in gevechtstechnieken, maar de hoogmoed en lichaamskracht moeten het hoofd buigen voor edelmoedigheid en geestelijke kracht. Rawan is de belichaming van het kwade en de hoogmoed. Die is ook in ons eigen leven aanwezig! En ook wij laten ons vaak leiden door ongegronde wensen, hartstocht, woede, jaloezie, haat, list, bedrog, egoïsme etc. Wij handelen vaak op een onbesuisde en ondoordachte manier. Maar tegelijk leren we uit deze gebeurtenissen dat ook de moeilijkste omstandigheden waarin iemand kan komen te verkeren, kunnen worden overwonnen door geduld, liefde, rechtvaardigheid, plichtsbetrachting, zelfontplooiing en een onwankelbaar geloof in God.

 De Ramayan speelt ook in het hart en de geest van ieder mens zijn spel van goed en kwaad. Kunnen wij onze zinnen en ons verstand op een rij zetten, die goed analyseren en tegelijk ook tegenstand bieden aan het ego en alles wat daarmee samenhangt, dan zal ook in ons hart Shri Raam de troon bestijgen en de RAAM RAJYA vestigen. Sant Toelsiedaas zegt het volgende over dit bijzondere werk: mijn Ramayan bevat in de eerste plaats de allerbelangrijkste onderwerpen uit de Sruties, Veda's, Smrities, Upanishads, Puraans, Sutra's en andere Heilige Geschriften. Daarnaast bevat het ook de zeer actuele onderwerpen die vragen om een oplossing. Wilt u weten welke die oplossingen zijn; lees dan de Shri Ramayan.

 

De Mahabharat en de Bhagwat Gieta
Men zegt dat de Mahabharat met haar 108.000 dubbele verzen de grootste epos van de wereld is. Onder een epos verstaat men een heldendicht. Maar dat is de westerse manier van het beschrijven van onze Heilige Geschriften. Zij noemen de Ramayan en de Mahabharat gewone heldendichten en historische verhalen. De ingewijden zien het anders. De diepzinnige, verfijnde, geestelijk op zeer hoog peil staande leerstellingen over mens, God, maatschappij, Atma, Parmatma, Dharma, Karma enz. nemen door het hele verhaal een zeer voorname plaats in. Ze zijn voornamelijk gebaseerd op de inhoud van de Rig-Veda. Dit wordt genegeerd door deze westerse, en jammer genoeg, ook door sommige westers georiënteerde Indiase schrijvers. Maha betekent groot, zeer omvangrijk. Bharat was de oude naam van Hindoestan (India). Naar de naam van één der bijzondere koningen die ten tijde van de Mahabharat aan de macht was. In feite betekent Mahabharat dus de zeer grote, omvangrijke geschiedenis van Hindoesthan van die periode. Eerst heette dit boek JAYA, hetgeen overwinning betekent. Het is terug te vinden in de vers: Narayanam Namaskrityam ------ Tatoo Jayam Oedierayeet.

 In de Ramayan laat Shri Raam zien hoe ook in tijden van tegenspoed en tegenslagen de menselijke waardigheid en deugd moeten worden gehandhaafd en beoefend. In de Mahabharat is het Krishna Bhagwaan die via Arjun de mensheid vertelt dat de ontwikkeling van het bewustzijn hen zal kunnen leiden van onwetendheid naar verlichting. Net als overal staan ook hier weer twee partijen tegenover elkaar. De ene partij, ogenschijnlijk de sterkere, wordt gedreven door hebzucht, macht, blinde haat, woede en jaloezie. Zij schromen niet om ongeoorloofde middelen (geweld, macht) te gebruiken om hun wil op te leggen. In de Mahabharat zijn dat de Kaurawa's, waarvan de blinde Dhritrashtra met 100 zonen en een heel groot leger, de koning is. De andere partij, de Pandawa's, zijn de vijf zonen van Pandu. Doordat de oudere broer blind was, werd de jongere broer Pandu tot koning van Hastinapur gekroond. Maar Pandu trekt zich vroegtijdig terug om met zijn twee vrouwen in het woud te gaan leven. Hij wilde door boetedoening, meditatie enz. weer gezuiverd worden van een vloek die op hem rustte. Zijn broer Dhritrashtra werd toen toch benoemd tot koning. Pandu kwam in het woud vroegtijdig te overlijden. Nu zag Durjodhan, de zoon van koning Dhritrashtra, zijn kans schoon om de zonen van zijn oom, de Pandawa's, op allerlei manieren het leven onmogelijk te maken. Het was de intentie van Durjodhan om ten koste van wie en wat dan ook, te verhinderen dat de zonen van Pandu weer de troon zouden bemachtigen. Het lukt hem om met manipulaties, bedreigingen, listen enz. zijn macht te versterken in het staatsbestel.

 Maar de zonen van de overleden Pandu komen uit het bos, waar zij zijn opgegroeid, terug naar het paleis. Ze eisen de troon op. In zijn pogingen om dit te verhinderen, verzint Durjodhan zelfs een list om hen levend te verbranden. De Pandawa's weten tijdig te ontsnappen uit het huis en maken een bijzonder moeilijke periode door. Uiteindelijk krijgen zij, geholpen door hun oom Vidur, een stuk grond in het oerwoud. Door hun grote kennis, geduld en harde arbeid richtten zij het heel aantrekkelijk, heel mooi in. Het werd door belangstellende bezoekers INDRAPRASTH genoemd. Een plaats, zo betoverend, dat het leek op de Indrasan, de verblijfplaats van Indra, een plaats waar Indra dolgraag zou willen vertoeven.

Dat leidde natuurlijk tot nog meer haat en jaloezie bij Durjodhan. Hij spoort zijn oom Shakuni aan om de oudste zoon van Pandu, die Yudhiesthier heet, tijdens zijn bezoek aan koning Dhritrashtra, te verleiden en later uit te dagen tot het spelen van een gokspel. Shakuni was zeer bedreven daarin en kende ook de vele valse en gemene truukjes om met vals spel telkens te winnen. Yudhiesthier verliest zijn Indraprastha. Daarna kwam er een bod om dat terug te winnen of bij verlies met alle broers en vrouw gedurende twaalf jaar onherkenbaar buiten het land te gaan leven. Daarna kon over een verzoening worden gesproken. Het lukte hen twaalf jaar lang onherkenbaar te blijven. Maar Durjodhan had daarna geen zin in gesprekken. Ook zijn vader, koning Dhritrashtra, verblind door de liefde voor zijn zoon, vergat zijn plicht van rechtvaardigheid. Hij was zelfs niet in staat om zijn zoon tot de orde te roepen toen Yudhiestier ook zijn vrouw Draupadie op het spel zette en haar ook verloor. En dit was het moment waarnaar Durjodhan vele jaren had uitgekeken. Durjodhan gelastte zijn broer Dhusashan om voor het aangezicht van al zijn ouderen, zijn guru's, zijn vader (de koning) en moeder Draupadie uit te kleden, zodat hij haar naakt op zijn schoot kon laten zitten. Zo wilde Durjodhan zich wreken voor het feit dat zij hem eens had uitgelachen en hem de zoon van een blinde had genoemd.

 De Pandawa's moesten lijdelijk toezien, maar doordat Yudhiestier zichzelf en ook zijn broers had vergokt, konden zij niets beginnen en haar ook niet bevrijden. Toen Draupadie in haar hopeloze situatie inzag dat niemand haar kon redden, riep zij de hulp in van Heer Krishna. Hij kwam haar direct te hulp. Krishna Bhagwaan maakte zich onzichtbaar en zorgde ervoor dat de sari (kleding) van Draupadie steeds langer werd. Hoe hard Dhusashan ook trok, er leek geen eind te komen aan de sari van Draupadie. Dhusashan viel uiteindelijk helemaal uitgeput neer op de grond. Alle verdere pogingen om Durjodhan tot inkeer te brengen mislukten. Hij was zelfs niet van plan om het voorstel van Krishna Bhagwaan om de broers ieder een klein lapje grond af te staan in overweging te nemen. Zijn antwoord aan Krishna Bhagwaan luidde als volgt: "Ik ben niet bereid om ook maar een millimeter grond af te staan! Zij kunnen die alleen maar vechtend tegen mij en mijn leger gaan veroveren.

 Dit was het keerpunt! De Pandawa's besloten dan maar te vechten om tevens de vernedering van Draupadie te kunnen wreken. Beide legers maken zich gereed voor de strijd. Het leger van Durjodhan wordt door veel meer omliggende staten en hun legers gesteund, dan dat van de Pandawa's. Shri Krishna wordt ook meegesleept in de strijd. Zowel Durjodhan als Arjun vragen om zijn hulp. Shri Krishna stelde hen voor de keuze. De ene mocht zijn leger hebben en Hij zou dan aan de andere groep hulp bieden, maar zou zelf niet deelnemen aan de strijd! Het antwoord van Arjun was: Heere, ik verzoek u om aan mijn zijde te staan. Wat was Durjodhan blij met deze, in zijn ogen stomme keus van Arjun. Want nu kreeg hij de steun van het leger van Shri Krishna.

 Eerst enkele opmerkingen over het relaas tot zover. Daarna zullen wij de ontknoping zien.

 De mens is door zijn gehechtheid aan vooral materiële zaken, niet in staat om alles wat om hem heen gebeurt tot in details te kunnen begrijpen. Hij neemt daarom heel vaak ook onjuiste beslissingen. De blinde Dhritrashtra is een voorbeeld van onwetendheid, van blinde verlangens, van het negeren van andermans rechten enz. Door de gehechtheid aan vooral de materiële zaken, is zijn vermogen om verstandig te handelen vertroebeld. Hij handelt op grond van gebrekkige geestelijke kennis en heeft geen helder inzicht in de werkelijkheid. Daardoor ziet hij letterlijk en figuurlijk de wandaden van zijn zoon niet. En als hij het inziet, dan is de liefde voor het eigen kind zo groot, dat hij daarvoor zijn plichten als koning om altijd aan de zijde te staan van het recht, totaal negeert. Hij is zelfs niet in staat het gokspel te verbieden, wetende dat zijn zoon met vals spel het leven van de zonen van zijn broer Pandu, ondragelijk en onmogelijk wil maken. In feite is hij nimmer van plan geweest om de troon over te dragen! Maar wat alles nog erger maakt, is de schaamteloze manier waarop hij getuige is van hetgeen met Draupadie, de schoondochter van zijn broer, gebeurt. Als koning en als vaderlijk figuur laat hij dit zo verfoeilijke schandaal plaats vinden. Een weerloze jonge vrouw smeekt en schreeuwt om hulp, en hij laat toe dat zijn zoon te midden van zovele anderen opdracht geeft de kleren te rukken van het lichaam van de vrouw! We zien de hebzucht van de zoon en ook van de vader. Zoonlief deinst niet eens terug om opdracht te geven aan anderen om het hele gezin van zijn oom in het vuur te laten omkomen. We zien dat, op één persoon na, oom Vidur, al de ouderen uit de familieclan, de ministers enz. zwijgen als het graf, terwijl een vrouw schreeuwt om hulp.

Allemaal uit eigen belang! De vijf Pandawa's vertegenwoordigen de eigenschappen als: goede leefregels, eerlijkheid, rechtvaardigheid, heldhaftigheid, verdraagzaamheid enz.

De voorbereidingen voor de strijd.
Beide partijen beginnen met de opstelling van hun legers. Shri Krishna rijdt de strijdwagen op verzoek van Arjun tussen de twee legers in. Arjun wilde zien tegen welke strijders hij de strijd op leven en dood moest voeren. Staande tussen de beide legers, ziet hij Bhieshma Pietamah, de oudste uit zijn geslacht, guru Dronacharya, die hem de krijgskunst had geleerd en van hem de grootste boogschutter had gemaakt en vele andere familie leden, ouderen en vrienden. Hij zou aanstonds tegen hen moeten vechten. Dan neemt de hele zaak een onverwachte wending. De grote strijder Arjun die alom werd geroemd om zijn durf, zijn krijgskunst, zijn kracht en zijn onnavolgbare gave om met pijl en boog om te gaan, liet pijl en boog vallen, stond te beven op zijn knieën en kon geen woord uitbrengen! Daar stond de grote gevreesde en vermaarde Arjun, de boogschieter! Hij is wanhopig en heeft grote twijfels. Tenslotte vertelde hij aan Shri Krishna dat hij niet wilde vechten. Hoe kon hij zo stom zijn om voor een stuk land zoveel mensen, zovelen van zijn eigen familie en anderen, te gaan doden! Hij zag voor zich de vele wezens, weduwen en ouderen, die alleen achter zouden blijven. Hij verkoos om dan maar als een lafaard te worden bestempeld en ongewapend te worden gedood dan zo velen te gaan doden.

Dan begint Shri Krishna. Dit wordt het begin van de wijze lessen aan Arjun.
Shri Krishna begint Arjun toe te spreken. Arjun die zijn visie geeft en Krishna die telkens middels passende antwoorden hem wil verlossen van de verwarring die meester heeft gemaakt van Arjun. Krishna begint met zijn onderricht aan Arjun over o.a. het wezen van de mens, de Atma en Parmatma relatie, het Karma, de Gyaan, de Bhakti en de drie Guna's. De beschrijving van dit gesprek tussen Krishna Bhagwaan en Arjun is bekend geworden onder de naam: Shrimad Bhagwat Gieta. Bhagwat Gieta betekent letterlijk: "het verheven lied van God"

De Shrimad Bhagwat Gieta geeft antwoord op de vraag waarvoor Arjun zich geplaatst zag. Moet ik luisteren naar mijn verstand of naar de stem van het hart. Arjun dacht: Als ik luister naar mijn verstand, dan moet ik vechten. Maar mijn hart zegt mij niet te doden om eigen gewin. De Bhagwat Gieta is een gesprek geworden, in feite een vraag en antwoord spel, tussen twee personen. Tussen Shri Krishna, de incarnatie van Vishnu Bhagwaan en zijn toegewijde leerling en vriend Arjun. Omdat de woorden uitgesproken zijn door Bhagwaan Krishna in "hoogst eigen persoon", moet de Bhagwat Gieta, goed beschouwd, als het "allerhoogste Heilige Geschrift" worden aangemerkt. Bij de andere Heilige Geschriften zijn het de Rishi's die via meditatie en goddelijke influisteringen dit hebben doorgegeven. Weer andere Heilige Geschriften zijn na diepzinnige analyses en overpeinzingen tot stand gekomen.

Maar de Shrimad Bhagwat Gieta is een weergave van hetgeen Heer Krishna persoonlijk aan Arjun heeft verteld, geleerd en geadviseerd.

 Ik verwijs u gaarne naar deze zin uit de Gieta Mahaatmayam:
GIETA SOEGIETA KARTAWYA KIEMANYAY SHAASTRA WIESTARAY !
JAA SWAYAM PADMANABHASYA MOEKH PADMADWIENIE SRIETA!

Swayam geeft aan dat het ZIJN eigen woorden zijn (de eigen woorden van Shri Krishna). Moekh versterkt het voorgaande. Het komt uit de moekh (mond) van Heer Krishna. Ook de Ramayan is een verhandeling waarbij bepaalde delen een weergave bevatten van de conversatie met anderen, en hetgeen Shri Raam aan anderen heeft verteld, geleerd en geadviseerd. De Mahabharat - oorlog- heeft 18 dagen geduurd. Vyaas Moeni, die de Bhagwat Gieta heeft geredigeerd, heeft de Bhagwat Gieta in 18 hoofdstukken verdeeld. De door Shri Krishna gesproken woorden zijn zonder enige wijziging, toevoeging of commentaar zo opgenomen in de Bhagwat Gieta. Bij de woorden van Arjun, Sanjay of Dhritrashtra heeft hij soms de dingen in eigen woorden omschreven om het te verduidelijken aan de lezers.

De Bhagwat Gieta is een onderdeel van één hoofdstuk van de Mahabharat en telt 700 Shloka's. De Shloka's zijn tweeregelige verzen. In de Veda's zijn er Mantra's, in de Bhagwat Gieta zijn het Shloka's. Krishna Bhagwaan heeft via Arjun, die hij als vriend en ideale leerling aanspreekt, de totale mensheid zijn boodschap wereldkundig willen maken. Als vriend, omdat Hij graag heeft dat de mensen Hem als hun grootste vriend en toeverlaat kunnen beschouwen. Als leerling, omdat Hij, de grootste Guru (God), het beste in staat is om hen de weg te wijzen, hen het beste kan onderrichten in het gebruik en de ontwikkeling van hun verstand. Hij wordt daarom de JAGAT GURU - de Guru van de totale wereld - genoemd. Denkt u maar aan één van de gebeden, dat eindigt met de woorden: KRISHNAM WANDE JAGAT GURUM.

 In Zijn wijze lessen aan Arjun heeft Hij nergens gesproken over een bepaalde groep van mensen, Hij heeft het ook niet specifiek over mensen uit een bepaalde kaste, categorie, leeftijd, ras, afkomst, hoedanigheid enz. Hij sprak altijd over: Naraa " (de mensheid) dus alle mensen, waar ze ook wonen, welke huidskleur ze ook hebben, tot welk ras ze ook behoren, wat hun afkomst ook mag zijn, wat voor taal ze ook spreken, tot welk geslacht ze ook behoren (mannen of vrouwen), hoe jong of oud ze ook zijn, hoe rijk of arm ze ook zijn, welke positie ze ook mogen bekleden in de maatschappij (pandit, koning, landarbeider, militair, geleerde, analfabeet enz.) ; Hij staat open voor een ieder. Hij sluit niemand uit!

Op andere momenten heeft Hij het over MANAW; de totale mensheid, niemand uitgezonderd. Woordelijk betekent Gieta: datgene wat is bezongen. Feitelijk wordt bedoeld 'datgene wat is uitgesproken/verteld'. Wat is dan bezongen of vertelt in de Bhagwat Gieta? De Waarheid, zoals verwoord in de Veda's en vooral de Upanishads. Aan het eind van ieder hoofdstuk wordt daarom verwezen naar de Upanishad. Zie de woorden SHRIEMAT GIETAAS UPNISADSOE. Doordat de kennis over deze Heilige Geschriften na zoveel eeuwen onvoldoende werd beheerst en in de praktijk gebracht, en ook de zonde de overhand begon te nemen, vond Hij dit het geschikte moment om het weer te bezingen en te vertellen.

Wij keren terug naar het moment waarop Arjun besloot om de strijd niet aan te gaan. Let op! Hij bevond zich al op het slagveld, met het doel om te gaan vechten! Daarna kwam de vertwijfeling. De eerste vraag die Shri Krishna aan Arjun stelt, is: Arjun, wat is de reden dat jij nu pas, juist op dit zo ongunstige moment, deze vertwijfeling toont? Het is in elk geval niet het soort gedrag dat past bij personen die in hoog aanzien staan. En hiermee zal je ook de hemel niet kunnen bereiken en zeker geen roem kunnen oogsten! Daarom, denk erover na, mij lijkt het niet juist om als een lafaard door het leven te gaan! Verwerp de zwakte uit je hart en maak je liever gereed voor de strijd.

Arjun komt met de al eerder geuite zorgen en vertwijfeling. Ik kan toch niet tegen mijn familieoudste, die zo goed voor ons is geweest en die wij heel erg respecteren, onze guru, neven, vrienden, gaan vechten? En na hen te hebben gedood zal ik weliswaar in weelde kunnen leven, maar aan mijn hand zal het bloed van hen blijven kleven. De paleizen en het rijkdom zullen mij telkens blijven herinneren aan het bloed van hen! En - eerlijk gezegd- weet ik op dit moment ook niet precies welke van de twee opties mijn juiste plicht moet zijn.

Ik sta nu voor U in de hoedanigheid van Uw leerling. Gegrepen door de twijfels, reagerend als een lafaard, niet exact wetend wat op dit moment mijn plichten zijn, vraag ik U mij te adviseren, mij te willen vertellen wat het beste is voor mij. Want ik sta hier als de leerling, en zie U als de beste Guru. En met vers 11 van hoofdstuk 2 van de Shrimad Bhagwat Gieta begint Shri Krishna met zijn rol als Param Guru; de allerhoogste, verhevenste Guru.

 Shri Krishna zegt tot Arjun: Je spreekt geleerde woorden, maar treurt om iets wat het niet waard is. Zij die wijs zijn weeklagen (treuren?) noch om de levenden, noch om de doden (hoofdstuk 2, vers 11).

Een verstandig mens treurt nimmer: vreugde en verdriet moeten hem niet weerhouden om zijn plicht te doen. Arjun, de mensen die zich hier hebben verzameld, zijn er ook in het verleden aanwezig geweest en zullen ook in de toekomst weer aanwezig zijn. Zoals wij de oude kleren af doen en nieuwe aandoen, zo is dat in feite ook met de ziel. Die verplaatst zich, zodra het oude niet meer functioneel is, naar een ander nieuw lichaam. En weet, O zoon van Kunti, geen wapen kan de ziel ooit in stukken snijden of doorboren, noch kan ze door vuur worden verbrand, door water verdronken of door de wind gedroogd. De ziel in het lichaam is eeuwig en kan nimmer worden gedood. Daarom hoef je om geen enkele schepsel te treuren.

En Arjun, ten aanzien van je bijzondere plicht als Kshatrie (strijder, beschermer van land en volk, handhaver van wet en recht) behoor je te weten dat er voor geen betere taak bestaat dan strijden volgens de religieuze beginselen - het is dus onnodig dat je aarzelt (Bhagwat Gieta hoofdstuk 2, vers 31).

Als je deze religieuze oorlog echter niet strijdt, zul je wegens plichtsverzuim zonden op je laden en zo je naam als held verliezen (hoofdstuk 2, vers 33).

Arjun, als je een strijd ter wille van de rechtvaardigheid aangaat, zonder te denken aan geluk of verdriet, verlies of winst, zege of nederlaag - als je zo handelt, blijf je altijd van zonden vrij (hoofdstuk 2, vers 38)

 Opmerking:

Wie elke neiging tot zinsbevrediging heeft opgegeven en een leven vrij van begeerten leidt, wie elke gedachte dat hij enig iets bezit heeft laten varen en geen vals ego op nahoudt - alleen die mens kan werkelijk vrede vinden (hoofdstuk. 2, vers 71)

Arjun, tot zover heb Ik je de analytische kennis van de Saankya-filosofie (Gyaan Yoga) verteld. Luister nu naar wat Ik te zeggen heb over de Yoga, waarbij men werkt zonder dat men daardoor aan zijn handelen gebonden raakt (karma yoga). O zoon van Prietha, als je je deze kennis eigen maakt, kun je jezelf bevrijden van de terugslagen van je doen en laten (hoofdstuk 2, vers 39).

Je hebt het recht je voorgeschreven plicht te vervullen, maar de resultaten ervan komen je niet toe. Zie jezelf nooit als oorzaak van het resultaat van je bezigheden en tracht nooit je plicht te verzaken (hoofdstuk 2, vers 47)

Door zijn werkelijke kennis ziet de nederige wijze gelijkgezinde blik: een geleerde en zachtmoedige brahmaan, een koe, een olifant, een hond en een hondevleeseter (paria) (hoofdstuk 5, vers 18).

Krishna bedoelt hiermee dat alle levende wezens gelijk zijn, ze hebben een en dezelfde ziel En onthoudt dat God overal en in alles (dus natuurlijk ook in ieder mens) is terug te vinden. Daarom hebben wijzen evenveel respect voor een hond, een koe, olifant, een geleerde, een brahmaan, kortom, alle levende wezens.

Weet, dat de indeling van de mens in de vier kasten (Brahmaan, Kshatrie, Waishya en Shoedra) afhankelijk is van en is gebaseerd op de drieërlei aard van de (stoffelijke) natuur en de daaraan gebonden werkzaamheden (hoofdstuk 4, vers 13).

Ik ben niet afgunstig en ook niet partijdig tegen wie dan ook, Ik ben een ieder gelijkgezind. Wie echter Mij met hart en ziel op een toegewijde manier dient, leeft in Mij. Ik ben hem tot vriend en hij is Mij tot vriend (hoofdstuk 9, vers 29).

Opmerking:

Overeenkomstig je kwaliteiten, kennis, vaardigheden, ontwikkeling, geaardheid, je daden als mens en je geaardheid, karakter eigenschappen, enz. worden de mensen ingedeeld in één van de vier sociale, maatschappelijke klassen, de 4 kasten. Nergens geeft Krishna aan dat in een bepaalde kaste alleen maar mensen van die kaste terechtkomen, bijvoorbeeld door geboorte. Overal wordt verteld dat afhankelijk van de vereisten, mensen van de ene kaste in de andere kunnen terechtkomen, dus kunnen promoveren of degraderen.

Het is daarom goed altijd bezig te zijn met de vervulling van de karma (plicht, goede daden). O zoon van Prietha (Kuntie) - Ik sta boven deze wetten, er is niets dat Ik nog moet doen of verwerven, er is niets dat Ik zou begeren en niet zou kunnen krijgen en toch ben Ik altijd bezig met het verrichten van mijn werk.

O Arjun, Ik ben de vader van dit universum, de moeder, de instandhouder en de grootvader. Ik ben het doel der kennis, de alles-reinigende en de lettergreep Aum. En ik ben ook de Rig-Veda, de Saam-Veda en de Yajur-Veda (hoofdstuk 9,vers 17).

O Arjun, Ik ben de smaak van water, het licht van zon en maan, de lettergreep Aum in de Vedische mantra's, Ik ben het geluid in ether en de bekwaamheid in de mens (hoofdstuk 7, vers 8).

Ieder mens is er bij gebaat wanneer hij aan Mij denkend zijn voorgeschreven plicht vervult.

Daarom Arjun, dien je altijd aan Mij te denken en tegelijk je voorgeschreven plicht te vervullen en te strijden. Als je je daden aan Mij wijdt en je geest en verstand naar Mij richt, zul je ongetwijfeld tot Mij komen (hoofdstuk 8, vers 7).

Want voor diegenen die Mij overal en in alles zien (herkennen) en in Alles Mij kunnen zien, kan Ik nimmer verloren gaan en zijn zij ook nimmer verloren voor Mij (hoofdstuk 6, vers 30).

Wordt daarom Mijn toegewijde: Denk onafgebroken aan Me, aanbidt Mij en bewijs Mij eer, buig je hoofd voor Mij en groet Mij! Doe je dat met volledige overgave, als je volkomen in Mij opgaat, zul je zeker tot Me komen (hoofdstuk 9, vers 34).

Want Arjun, Ik ben het zelf die aanwezig is in het hart van alle schepselen.
Ik ben het begin, het midden en het eind van alle wezens (hoofdstuk 10, vers 20).

O Arjun, machtige overwinnaar der vijanden, Mijn goddelijke openbaringen kennen geen einde. Wat Ik je heb verklaard is slechts een geringe aanduiding van Mijn onmetelijke volheden (hoofdstuk 10, vers 40).

Krishna maakt Arjun hier duidelijk dat Zijn Goddelijke kracht en mogelijkheden onbegrensd zijn. Al die tijd heeft Arjun met verwondering naar Krishna Bhagwaan geluisterd en eindelijk heeft hij een beeld van de echte Werkelijkheid.

Hij zegt het zo: U bent mij zeer genadig geweest. Door deze voor velen verborgen wijsheid op het geestelijke vlak voor mij te openbaren, is mijn vertwijfeling en mijn begoocheling verdwenen! O God, Gij wiens ogen zo schitterend mooi zijn als de lotus bloem, ik heb tot in details van U het ontstaan en einde van ieder wezen mogen horen. En ook gehoord over Uw onuitputtelijke heerlijkheid. Alles wat U heeft verteld, neem ik volledig, zonder enige twijfel aan.O grootste aller persoonlijkheden, O allergrootste gedaante, ook al zie ik Je hier voor me zoals Je werkelijk bent, toch wil ik zien hoe Je in deze kosmische openbaring bent binnengegaan. Die gedaante van Je wil ik zien. Als Je denkt dat ik Je kosmische gedaante zal kunnen aanschouwen, O mijn Heer, O meester van alle mystieke kracht, wees dan zo goed me dat universele Zelf te tonen (hoofdstuk 11, verzen 1-4).

 Aangezien Krishna de Allerhoogste God is, is Hij aanwezig in Arjun. Hij kent Arjun's wensen en begrijpt dat Arjun geen speciale wensen koestert om Hem in Zijn universele gedaante te zien. Arjun is namelijk tevreden om Hem in Zijn Krishna gedaante te zien. Krishna weet dat Arjun Hem in Zijn universele gedaante wil zien om anderen te overtuigen.

 Krishna is bereid hem dat te tonen, maar Arjun kan met zijn normale oog Hem niet zien. Daartoe Arjun, zal Ik je eerst goddelijke ogen geven, waarmee je Mijn mystieke goddelijke volheid zal kunnen zien (hoofdstuk 11, vers 8).

 Met deze woorden openbaarde de Allerhoogste Heer, Krishna, Zijn universele gedaante (Virat Rupa) aan Arjun. Arjun ontwaarde in die universele gedaante ontelbare monden en ontelbare ogen. Alles was even prachtig. De gedaante was getooid met goddelijke, oogverblindende sieraden en gehuld in tal van gewaden. Hij was rijkelijk met bloemenslingers (mala's) omhangen en haar huid was ingewreven met verschillende heerlijk geurende zalven. alles was even schitterend, alles-omvattend, onbegrensd. Als honderd duizenden zonnen tegelijk zouden oprijzen in de hemel, zou dat op de stralengloed lijken van de Allerhoogste Persoon in die universele gedaante. Arjun zag in die Universele gedaante van Krishna Bhagwaan de onbegrensde uitbreidingen van het universum. En het waren wel duizenden, maar ze leken als het ware op een punt verzameld aanwezig in Hem (hoofdstuk 11, verzen 9 - 13).

 Het werd Arjun te veel. Ook met de goddelijke ogen was hij niet verder bij machte om weerstand te bieden aan die scherpe goddelijke stralen die leken te komen uit duizenden zonnen tegelijk. Hij had nog maar een deel van het Goddelijke Zelf kunnen aanschouwen, maar was niet bij machte om de rest verder te zien.

Hij was totaal ontroerd, van slag, keek verwonderd naar alles, vouwde zijn handen en met bevende stem begon hij te bidden en zijn eerbetuigingen aan te bieden aan Krishna Bhagwaan (hoofdstuk 11, vers 14).
Arjun zei: Mijn lieve Heer Krishna, in Je lichaam zie ik verzameld alle dewta's en andere levende wezens. Ik zie Brahma, zittend op de lotusbloem en ook Heer Shiva en vele wijzen en goddelijke slangen. O Heer van het universum, ik zie in Je universele lichaam vele, vele vormen - buiken, monden, ogen - die zich onbegrensd uitbreiden. Dit alles kent geen eind, noch midden, noch begin. Je gedaante, getooid met verschillende soorten kronen, knotsen en werpschijven, is moeilijk te zien vanwege haar stralende gloed, welke vurig en onmetelijk is als de zon (hoofdstuk 11, verzen 15 - 17).

Arjun zei: Je bent het hoogste, oorspronkelijke doel, Je bent de beste in alle universums, Je bent onuitputtelijk, Je bent de oudste, Je bent de instandhouder van de religie en de Eeuwige Persoonlijkheid Gods. Je bent de oorsprong die geen begin, midden of einde kent. Je hebt talloze armen en de zon en maan bevinden zich te midden van Je ontelbare ogen. Je monden spuwen vuur en met Je stralengloed verwarm Je dit hele universum. Hoewel Je één bent, ben Je overal in de hemel en de planeten en alle ruimte ertussen verspreid. O geduchte, nu ik deze verschrikkelijke gedaante aanschouw, zie ik dat alle planetenstelsels geschokt zijn. Alle devta´s geven zich in groepen aan Je over en gaan in Je binnen. Ze zijn uiterst bevreesd en met gevouwen handen zingen ze de Vedische zangen (hoofdstuk 11, verzen 18 - 21).

Arjun ziet verder in de universele gedaante van Krishna verschillende openbaringen van alle devta´s, demonen en voorvaders. Hij zegt tegen Krishna dat hij volkomen van streek raakt en bang wordt van het aanschouwen van deze gedaante. Met gevouwen handen en heel nederig vraagt hij aan Krishna: O Heer der heren, zo woest van gedaante, wil me zeggen wie Je bent. Ik breng Je mijn eerbetuigingen, wees me genadig. Ik weet niet wat Je bedoelingen zijn en ik wil erover horen.

En Shri Krishna, de Allerhoogste zei: Ik ben de Tijd, de Vernietiger der werelden en Ik ben gekomen om alle mensen in de strijd te brengen. Met uitzondering van jullie (de vijf Pandawa´s) zullen alle hier aanwezige soldaten van beide partijen worden gedood. Sta op, en maak je op voor de strijd. Wees niet bang. Jij zal zonder twijfel de overwinnaar zijn. Zij zijn volgens Mijn beslissing reeds ter dood gebracht en jij zal alleen maar een hulpmiddel, een instrument zijn in Mijn hand (hoofdstuk 11, verzen 32 - 33).

Datgene of diegene die iedereen zou moeten kennen, dat ben Jij. U bent het hoogste en het eerste doel, u bent onbegrensd, U bent de Schepper en de instandhouder van dit universum, U bent de EEUWIGE. U bent als een eenheid, maar bent tegelijkertijd overal in alles en tussen alle ruimten aanwezig. De Dewta's zie ik ook in U aanwezig, ze zijn bezig U te aanbidden. O allesdoordringende VISHNU, ik word bang van dit schouwspel, ik kan het niet meer aan, ik ben in verwarring. Want ik zie al de zonen van Dhritrashtra met wie ik wilde strijden en al de koningen die aan zijn zijde stonden, al onze soldaten en ook Bhieshma en Dronacharya. Zij lijken met een grote snelheid te worden binnengezogen in uw mond. Hun hoofden worden door Uw verschrikkelijke tanden verbrijzeld. Ik kan het niet meer aanzien. Wilt U mij zeggen wie U nu werkelijk bent? Ik buig mijn hoofd voor U en verzoek U mij te vertellen wat uw bedoelingen zijn, wat U van plan bent

Het drong eindelijk tot Arjun door dat Krishna niemand anders is dan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en sidderend, met gevouwen handen en heel eerbiedig zei hij: O Krishna, de wereld verblijdt zich wanneer ze Je naam verneemt en zo raakt een ieder aan Je gehecht. O, verhevene, die zelfs boven Brahma staat, Je bent de Oerbron, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods, de enige toevlucht van deze wereld, Je kent alles, Je bent alles, Je bent al wat kenbaar is, deze hele schepping is van Jou vervuld (hoofdstuk 11, verzen 36 - 38).

Het dringt ineens tot Arjun door dat hij al die tijd Krishna heeft behandeld als zijn vriend, en Hem bij zijn naam aansprak en vraagt om te worden vergeven voor zijn onwetendheid. Arjun is tegelijk blij en verward door de universele gedaante van Krishna, maar wil toch graag dat Krishna zich wederom in zijn gedaante als de Persoonlijkheid Gods openbaart.

Krishna Bhagwaan zei dat Hij dat graag voor hem doet. Hij zegt aan Arjun, dat niemand voor hem deze onbegrensde glinsterende gedaante heeft gezien, want door bestudering van de Veda's, het brengen van offers en barmhartigheid alleen, is niemand in staat Mijn Universele gedaante te kunnen zien. Alleen zij zullen Mij in Mijn Universele gedaante kunnen zien, die slechts Mij hun toegewijde dienst bewijzen. Dus alle daden en handelingen die ze verrichten met die intentie dat ze hiermee ook bezig zijn Mij te dienen, mijn bhakta's zijn, niet gehecht zijn aan materiële zaken, iedereen met liefde behandelen en niemand vijandig gezind zijn, kunnen Mij zo aanschouwen (hoofdstuk 11 vers 54).

Arjun, hoe en met welke naam je Mij (God) aanbidt, denk er altijd aan dat God de Lichtbron is van alle lichtgevende voorwerpen. Hij is de Gyanam, Gyeyam, Gyangamyam - Hij is de kennis, Hij moet het doel zijn van onze kennis en Hij is het kenbare. Hij is IN IEDERS HART AANWEZIG! Daarom O Arjun, de onsterfelijke ziel die in het lichaam aanwezig is, is een klein onsterfelijk deeltje van Mij. Doe al je best om tot Hem te kunnen komen, zoek hem met je hart, geef je over aan hem. Hij zal Je zijn Genade geven, vrede brengen in je leven en uiteindelijk zijn eeuwige met gelukzaligheid vervulde woning voor jou openstellen. Leg al je taken, plichten en alle vormen van je geloof in mijn handen, neem afstand van dat alles en geef je alleen maar aan Mij over. Wees niet teleurgesteld, vrees niet, Ik zal je verlossen van al je zonden en terugslagen.

Want, door Mij te aanvaarden en dienovereenkomstig te handelen, zul jij door Mijn zegeningen en genade alle hindernissen en tegenslagen overwinnen. En zij die dat niet doen, maar hun eigen vals ego gehoorzamen (die niet naar mij luisteren), zullen verloren zijn. Doch als zij tot de ontdekking komen en besluiten om Mij vanaf dat moment voor altijd te aanvaarden, zal Ik ook hen omarmen. Ook zij zullen - maar dat zal uiteraard meer tijd en meer moeite kosten - op den duur worden gered. Mijn advies aan jou is dus om nu te handelen, te strijden. Weiger je te strijden, dan handel je verkeerd. En uiteindelijk zal je door je eigen aard hiertoe worden gedwongen om hoe dan ook te strijden. Ik heb mijn werk gedaan. Ga bij je eigen hart te rade, en neem dan jouw besluit. Het staat je vrij wat je wilt doen. Als Guru en vriend heb Ik het beste met je voor.

 Ik raad je aan om niet alleen op je eigen kunnen te vertrouwen, maar Mij te aanvaarden, tot Mij te bidden, Mij toegewijd te zijn, Mij eer te bewijzen. Jij bent mijn zeer dierbare vriend en Ik beloof je dat je dan zeker tot Mij zal komen. En ook alle anderen, die met vreugde in hun hart en met toewijding Mij zullen dienen, of toegewijd zullen luisteren naar de Bhagwat Gieta en ook ernaar zullen handelen, zullen eveneens worden bevrijd van hun tegenslagen.

 Nadat Krishna tot Arjun gesproken had zei Hij: Arjun, aldus heb Ik voor je de vertrouwelijkste van alle kennis uiteengezet. Overleg nu grondig bij jezelf wat je te doen staat en doe dan wat je wil.

Shri Krishna is de Allerhoogste God. En toch legt Hij Arjun niks op. Arjun is vrij om zelf te beslissen of hij de strijd wil aangaan.

Arjun krijgt de kans om er over na te denken en alles goed op hem te laten inwerken. Hij staat op, loopt naar Krishna Bhagwaan toe, en zegt: O Krishna, U kunt nimmer falen, nimmer verkeerd zijn. Dat is mijn conclusie. Mijn vertwijfeling, begoocheling is voorbij. Mijn verstand en mijn geheugen werkt weer optimaal en Ik heb van U de ware kennis verkregen. Nu mijn twijfels zijn verdwenen, sta ik geheel open voor Uw adviezen. Ik ben bereid geheel volgens Uw adviezen, Uw opdrachten, de strijd aan te gaan. En Sanjay, die al die tijd aan koning Dhritrashtra verslag deed van de tweespraak tussen Heer Krishna en Arjun, was zeer verheugd over deze ontknoping en zegt in zijn laatste woorden tot de koning:

O koning, OVERAL WAAR Heer Krishna, de grootmeester van alle vormen van Yoga's, en overal waar de grootste boogschutter Arjun aanwezig zullen zijn, daar en alleen daar zal zonder enige twijfel ook, voorzeker, welvaart (rijkdom), overwinning, respect, rechtvaardigheid en zege altijd aanwezig zijn. Dit is tot slot mijn mening, zegt Sanjay en beëindigt de verslaggeving aan koning Dhritrashtra.

 De strijd begint. Het is hard en meedogenloos. Gezeten op de strijdwagen van Arjun, fungeert Krishna als de wagenmenner van Arjun. De tegenpartij begint in verwarring te raken. Op de tiende dag raakt de pijl van Arjun de grote onoverwinnelijk gewaande Bhieshma Pitamah, de familie-oudste. Hij zal liggend op een bed van pijlen de oorlog meemaken, want hij is gezegend om zelf het tijdstip van zijn dood te bepalen. Het leger van Durjodhan raakt steeds verder in verwarring en zijn leger is flink uitgedund. Maar hij kan zijn hoogmoed en koppigheid niet van zich afzetten. En het onvermijdelijke gebeurt. Guru Dronacharya en tenslotte ook Durjodhan worden neergeveld. Bhiem, de broer van Arjun, rent met zijn knots naar hem toe en zegt: Durjodhan, ik wil je herinneren aan de eed die ik had afgelegd om die dijen van jouw, waarop jij Draupadie geheel ontkleed wilde laten plaatsnemen, te zullen verbrijzelen. Mijn belofte aan Draupadie en mijn gegeven woord aan jou ga ik nu waar maken. En de knots van Bhiem deed zijn werk grondig. Niemand van Durjodhans leger blijft over. De groep van Arjun begint het slagveld te verlaten. Krishna Bhagwaan loopt naar Durjodhan toe en spreekt hem aan. Maar hij zegt dat hij in deze situatie geen genade wil, hij vindt zelf dat het daarvoor te laat is. Toen dat kon heb ik het niet gewild, dus verkies ik om zo te sterven, zegt hij tegen Krishna.

We hebben gezien dat Shri Krishna, zittend op de strijdwagen van Arjun de teugels van de vijf paarden stevig in handen houdt en met vaste hand heeft geleid. De strijdwagen is het symbool van ons lichaam dat is opgebouwd uit vijf stoffelijke elementen (de vijf paarden voorstellend). Middels de diverse uitspraken en adviezen leert Krishna aan Arjun de essentie van het bestaan, het leven, de band tussen Atma en Parmatma, de Dharma, Karma, de Yoga en meditatie, het samenspel tussen mens en natuur, de incarnatie van God en de reïncarnatie van de mens enz. Hij legt eerst uit wat de Sakaam Karma is en legt daarna veel nadruk op de Nieskaam Karma. Nieskaam Karma is het verrichten van de juiste daden maar zonder het verlangen om daarvoor een bepaalde beloning (zegeningen van God) te willen krijgen. Als we het doen om de beloning dan is het geen weldaad in de vorm van je menselijke plicht tegenover mens en God. Dat is dan in feite het drijven van een soort handel waarbij je berekenend te werk gaat. Je zal dan niets willen doen waarbij je geen persoonlijk voordeel zal hebben. En dan ben je niet meer in staat om God en mens te dienen of offers te brengen voor de medemens. Krishna Bhagwaan zegt tegen Arjun: Het kwaad dient altijd te worden bestreden en het goede dient altijd te worden betracht. Net als Arjun voert ieder mens een strijd in zijn leven tegen allerlei positieve en negatieve krachten in zijn gedachtenwereld. Middels een positieve instelling zullen we kunnen groeien in wijsheid en begrip voor anderen. Zo vindt ook telkens een gesprek plaats tussen mens (atma of Arjun) en Parmatma (God of Krishna). Zullen we blijven luisteren naar onze ego (net als Durjodhan) dan zullen we uiteindelijk bedrogen uitkomen. Maar als we open zullen staan voor juiste adviezen en voor de boodschap van Heer Krishna zoals verwoord in de Bhagwat Gieta en andere Heilige Geschriften, dan zullen we als overwinnaars uit de bus komen, zoals Arjun.

We willen graag God zien. Maar als Hij in ons midden is, bij ons is, zijn we net als Arjun niet in staat om Hem te herkennen. Ik ben in alles en iedereen aanwezig zegt Krishna, maar willen wij in onze vriend, vrouw, man, broer, collega enz. ook God zien? Wij vinden ons vaak beter dan de ander, hebben geen respect voor elkaar, kijken neer op anderen en het komt nooit in ons op om God ook in de naaste te leren zien. God gaat zelf naar Durjodhan om hem te wijzen op zijn onredelijke gedragingen. En Hij biedt aan om te helpen. Wil Durjodhan dat? Neen, niet de rede, het verstand, maar de kracht en het geweld zullen hem helpen denkt hij. Zo reageren ook wij vaak. We zijn soms zeer onredelijk maar willen onze wil opleggen aan anderen, willen niets weten van overleg en willen altijd ons gelijk hebben. Ook al gaat dat ten koste van vele onschuldige mensen, vrienden en familieleden die noodgedwongen worden betrokken in het conflict. Wat het gevolg daarvan is, zien we ook duidelijk. Durjodhan verliest alles wat hij met gemak kon hebben behouden. Hij vindt de dood er bij. Maar niet hij alleen als de veroorzaker van dit conflict vindt de dood. Hij sleept vele anderen met zich mee in het verderf. Ook onze koppigheid maakt veel slachtoffers doordat de gevolgen worden gevoeld door anderen die ons dierbaar zijn. Dit zijn de wijze lessen van Shri Krishna Bhagwaan voor de mens.

 

15 jaar Hindoe basisschool Shri Saraswatie